De politiek van vandaag spreekt vooral over polarisatie en de kloof met de burger. Maar het particulier initiatief is springlevend, ziet hoogleraar Theo Schuyt. Van burgerinitiatieven tot corporaties en goededoelenloterijen. Het zijn volgens hem allemaal uitingen van maatschappelijke betrokkenheid en eigenaarschap. Het particulier initiatief is echter wel verdwenen uit de beleidstorens in Den Haag, stelt Schuyt.
Essay: Het particulier initiatief is springlevend
Maar haar plek aan de tafels van de Haagse beleidsmakers is verdwenen

Welzijnswerk
September 1981. Het bestuur van de landelijke koepel van welzijnswerkers verdedigt het beroep en het werk tegen een politiek die op dat moment bezuinigde op het welzijnswerk. Welzijnswerk dat echter ook stond voor veel particulier initiatief. Tot die tijd kreeg het welzijnswerk juist veel wetenschappelijke aandacht. Meerdere universiteiten hadden afdelingen andragologie, de wetenschap van de andragogie. Dat is een specialisme binnen de sociale wetenschappen die zich tot doel stelt de volwassen mens bij te staan in zijn ontwikkeling tot mondigheid, autonomie, humaniteit en verantwoordelijkheid. De Universiteit van Amsterdam (UvA) had zelfs een Andragogisch Instituut. Ook de Vrije Universiteit Amsterdam (VU) kende een dergelijke onderzoeksgroep, met daarnaast bij de subfaculteit sociologie een afdeling Sociologie van de Hulpverlening (SvdH), waar het welzijnswerk werd bestudeerd, met specifieke aandacht voor het opbouwwerk. Het theoretisch uitgangspunt daar was de dissertatie van de oprichter van de afdeling, professor Henk van den Berg, die, uitgaande van de machtsdefinitie van professor J.A.A. van Doorn, zijn hulpdefinitie formuleerde: ‘Hulp is de mogelijkheid om de gedragsalternatieven van de ander te verruimen in overeenstemming met de doeleinden van die ander’.
Macht en hulp
Macht en hulp tegenover elkaar. Geheel in lijn van de VU en de wijsbegeerte der Wetsidee van filosoof Herman Dooyeweerd, waarin gesteld wordt dat onderscheiden levenskringen eigen waarden en normen hebben. Zo ook de wereld van de macht en de wereld van de hulp. Politiek draait om macht; welzijnswerk om hulp. In die lijn schreef Van den Berg later het artikel ‘Beleidssociologie en opbouwwerk’.
Aanval
Hoe gek kan het lopen. Mensen komen elkaar niet voor niets tegen. In 1972 verdedigde socioloog en sociaaldemocraat Bram Peper onder leiding van Van Doorn zijn proefschrift Vorming van welzijnsbeleid: Evolutie en evaluatie van het opbouwwerk. Die studie was een regelrechte aanval op het toenmalige welzijnsbeleid, met name op het door de overheid gefinancierde opbouwwerk en het particulier initiatief. Wat was er aan de hand? Het vooral verzuilde particulier initiatief verloor gaandeweg de jaren zestig haar maatschappelijk draagvlak. Opbouwwerk was in die tijd de werksoort die de bevolkingsparticipatie (tegenwoordig burgerinitiatieven) moest bevorderen. Het ondersteunde het particulier initiatief en zorgde tevens voor een plaats aan beleidstafels. Zo kenden alle grotere steden Raden voor Overleg en Advies (ROA’s), waar het lokale particulier initiatief met elkaar en ook met de gemeenten overlegde.
Belangrijkste financier
Peper was echter van mening dat welzijn niet langer een zaak was die samen met het particulier initiatief kon worden behartigd, maar aan de belangrijkste financier moest worden overgelaten: de overheid. ‘Wie betaalt, bepaalt’, werd het motto. Ook het bevorderen van participatie was een overheidstaak. Peper werd adviseur van bewindspersoon Harry van Doorn (PPR). Hij was van mei 1973 tot december 1977 minister van het toentertijd belangrijke ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM), dat later werd ontmanteld en grotendeels overging in het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur.
Haagse beleidsmakers
In 1974 werd Peper tevens voorzitter van de zogenaamde Knelpuntennota, waarin de nieuwe rol van de overheid in het welzijnsbeleid uiteen werd gezet. Het particulier initiatief verdween uit de beleidsvoorbereiding, en de overlegstructuren tussen overheden en het particulier initiatief werden afgebouwd. Door de prominente rol van het ministerie van CRM werd deze beleidsfilosofie aan andere ministeries overgedragen. Daarmee verdween de plek van het particulier initiatief aan de tafels van de Haagse beleidsmakers.
Legitimiteit
Natuurlijk had Peper in 1972 gelijk met zijn analyse dat door de ontkerkelijking het verzuilde particulier initiatief een deel van haar legitimiteit had verloren. In het door CRM-minister Marga Klompé (KVP) in 1970 ingediende ‘Memorandum voorbereiding Wetgeving Maatschappelijk en Cultureel Welzijn’ werd namelijk een belangrijke plaats aan dat particulier initiatief toegewezen. Citaat: ‘In de gedachten over de wetgeving gaan de ondergetekenden uit van de waarde van behartiging van het maatschappelijk en cultureel welzijn door particuliere instellingen. Zij overwegen daarbij dat er in Nederland, in afwijking met sommige andere landen, een lange traditie bestaat van uitvoering van welzijnsvoorzieningen door uit de bevolking voortgekomen instellingen. Vanaf de tijd dat de overheid een meer systematisch beleid op dit terrein ging voeren, heeft zij, in aansluiting op die traditie, de werkzaamheden der particuliere instellingen mogelijk gemaakt en bevorderd. De particuliere instellingen hebben zeer veel initiërend en baanbrekend werk verricht en dragen ook in de huidige situatie met een toegenomen spreiding en differentiatie van de voorzieningen de verantwoordelijkheid voor het grootste deel van de uitvoering. De ondergetekenden wensen niet alleen van die historische rol uit te gaan maar ook in het te voeren beleid de werkzaamheid van de particuliere organisaties te bevorderen omdat zij daarin zien een uiting van zelfwerkzaamheid vanuit de bevolkingsgroepen, die een waarde op zichzelf is. Dat veronderstelt dan wel dat er een levende wisselwerking bestaat tussen de instelling en haar achterland, zich uitend o.a. in het ter beschikking stellen van bestuurders, vrijwilligers en financiële bijdragen door het achterland en het geven van informatie en van gelegenheid tot inspraak door de instelling’.
Subsidiariteitsbeginsel
En verder: ‘Het noodzakelijke verklaren van bepaalde voorzieningen door opneming daarvan in het programma houdt in dat zij tot stand gebracht moeten worden, ook wanneer geen particuliere instellingen aanwezig zijn of daarvoor in het leven geroepen kunnen worden. De ondergetekenden menen, dat in dit geval de gemeentelijke of provinciale overheid de uitvoering ter hand dient te nemen’. Ziehier het katholieke subsidiariteitsbeginsel ten voeten uit.
Badwater
Nogmaals, Peper had gelijk met zijn analyse. Toch gooide hij met zijn etatistische beleids- en sociaaldemocratische maakbaarheidsfilosofie het kind met het badwater weg. De overheid ging alles doen. Was er dan geen tegenbeweging? Wat deden de auteurs van het memorandum? Wat deden de topambtenaren van het ministerie van CRM, zoals Gradus Hendriks, een van de – ook internationaal – bekende experts op het terrein van de samenlevingsopbouw? Verliep alles zonder slag of stoot?
Theo Schuyt is socioloog en sinds 2001 als hoogleraar verbonden aan de Vrije Universiteit Amsterdam
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.