‘Meedoen. Dat is de kortst mogelijke samenvatting van het maatschappelijke doel van de Wmo.’ Zo werd op 1 juni 2006 in de memorie van toelichting het doel van de Wmo omschreven. De vernieuwde Wmo 2015 heeft dit oorspronkelijke doel niet wezenlijk gewijzigd. Ruim negentien jaar later lijkt dat doel ver buiten bereik. Huishoudelijke ondersteuning – ooit bedoeld als opstap naar participatie – is verworden tot een poetsnorm. Gemeenten hanteren landelijke normenkaders en vullen huishoudplannen waar zelden naar wordt gekeken. Bijna iedere gemeente zoekt naarstig naar mogelijkheden om de inzet aan uren in overeenstemming te brengen met knellende budgetten. Steeds verdere verschraling van de inzet lijkt de norm te zijn geworden.
Van meedoen naar poetsnorm: de Wmo is zijn doel kwijt
Ruim negentien jaar na de invoering lijkt het doel van de Wmo - meedoen - verworden tot een poetsnorm.
De vraag naar de houdbaarheid van de Wmo is daarom uiterst actueel, maar steeds ligt daarbij de focus op kosten. Dat is in zekere zin begrijpelijk, omdat inzicht in kosten het enige is wat we hebben. Inzicht in het bereikte doel daarentegen ontbreekt bijna volledig. We geven jaarlijks 5,5 miljard uit aan iets waarvan we zelfs bij benadering niet weten of het aan die uitgaven gekoppelde doel daadwerkelijk wordt bereikt.
Gemeenten hanteren landelijke normenkaders en vullen huishoudplannen waar zelden naar wordt gekeken
Ja, tevredenheid wordt gemeten. Maar tevredenheid zegt weinig tot niets over de vraag of de Wmo haar doel bereikt. Tevredenheid was immers nooit het doel, het doel was meedoen. Ook het SCP constateert dat onvoldoende duidelijk is of de uitvoering van de Wmo daadwerkelijk bijdraagt aan het behalen van de wettelijke doelen van zelfredzaamheid en participatie. Als we geen inzicht hebben in (maatschappelijke) opbrengsten hebben, is de discussie over de houdbaarheid een zinloze. Wellicht loont het juist, gezien de opbrengsten, om meer te investeren in de Wmo.
Kijken we naar ons volledige zorg- en ondersteuningsstelsel dan mogen we zelfs verwachten dat investeringen in de basis daarvan zijn vruchten zullen afwerpen. Immers, hoe meer mensen we langer laag in de zorgpiramide kunnen houden hoe goedkoper het is voor het gehele stelsel. Vandaar ook de sterke focus in het IZA op preventie en vroegsignalering. Daarbij wordt echter een kolossale denkfout gemaakt. Het IZA laat deze vroegsignalering pas beginnen als mensen de onderste treden van de piramide, namelijk de informele ondersteuning en de Wmo, al uit zijn. En dan ben je simpelweg te laat. De inspanning zou er juist op gericht moeten zijn om die opstijging uit de basis te voorkomen.
Ondanks het ontbreken van harde opbrengstcijfers binnen de Wmo zijn er wel studies die aannemelijk maken dat investeringen in de basis forse besparingen in de rest van de keten kunnen opleveren. Zo zijn er de concrete resultaten uit de ‘Sociale Benadering Dementie’ (SBD) en het onderzoek in het Verenigd Koninkrijk van The King’s Fund. Een voorzichtige conclusie leidt tot een aanname dat iedere geïnvesteerde euro in de basis in de rest van de keten een besparing van 2,20 euro kan opleveren.
Hier liggen kansen voor gemeenten om met gerichte pilots aan de basis deze theorie te onderzoeken en bewijs te verzamelen. Laat zien dat het werkt zoals het volgens de theorie en de praktijk van de SBD zou moeten werken. Juist daar liggen mogelijkheden om de knellende budgetbanden te verlichten en de steun aan inwoners te verbeteren.
Berend Raap

Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.