Zondagmiddag. In de nieuwe, modern ogende Selimiye-moskee in het Haarlemse stadsdeel Parkwijk gonst het van de activiteit. Er wordt gebeden, zeker, maar niet alleen. In de centrale hal drinken mannen thee, jongens spelen tafelvoetbal. Vanochtend vroeg hebben kinderen geploeterd op de Turkse taal, en Koranles gehad. Nu is in de computerruimte een huiswerkklasje bezig. Een tiental meisjes en jongens in de basisschoolleeftijd zit gebogen over een boek of schrift. Drie jonge vrijwilligers - studenten - houden hen bij de les, en geven uitleg waar nodig.
Goed doen
In Haarlem zijn veel religieuze instellingen maatschappelijk actief. Turkse moskeeën richten zich op kwetsbare jongeren, de doopsgezinden…
Volgens de oecumenische Stichting Oikos, die zich inzet voor armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling, besparen moskeeën en kerken de Nederlandse samenleving veel geld, doordat ze allerlei activiteiten verrichten die anders door overheidsinstellingen gedaan zouden moeten worden. Alleen al de 475 moskeeën in Nederland schelen de overheid jaarlijks 150 miljoen euro, zo becijferde Oikos vorig jaar in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken. In een doorsnee stad als Haarlem, met zes moskeeën en ruim dertig christelijke kerken, gaat het volgens de berekening van Oikos al gauw om enkele miljoenen virtuele omzet per jaar. Wat doen die kerken en moskeeën eigenlijk allemaal voor maatschappelijk nuttigs? En waarom?
Emancipatie
In de verzuilde Nederlandse samenleving van vroeger boden de kerken hun achterban de kans om zich te ontwikkelingen en te emanciperen. Via scholen, vormingsinstituten, culturele verenigingen, sportclubs. Dit soort maatschappelijke activiteiten is binnen de christelijke kerken in Nederland vrijwel uitgestorven. De kerken willen zich nog altijd graag nuttig maken voor de maatschappij, maar doen dat tegenwoordig op andere manieren. Ze richten zich nauwelijks nog op de eigen achterban, maar vooral op de zwakkeren in de samenleving: asielzoekers, daklozen, eenzame ouderen.
In de moskeeën is het oude emancipatie- idee echter nog springlevend. Pabo-studente Hava Bayraktar (20) is coördinator van het ‘onderwijsteam’ van de Selimiyemoskee, bestaande uit negen vrijwilligers, allemaal studenten en scholieren van Turkse afkomst, die hopen dat hun begeleiding kinderen en jongeren helpt om vooruit komen in de wereld. ‘Veel Turkse ouders spreken slecht Nederlands, en kunnen hun kinderen niet helpen bij hun huiswerk’, vertelt Bayraktar.
‘Of ze hebben geen tijd. Daardoor komen de kinderen bijna nooit hoger dan het vmbo, terwijl ze vaak meer zouden kunnen. We zijn drie maanden geleden begonnen met de huiswerkbegeleiding, en we hebben nu al negentien deelnemers, leerlingen van zowel basisschool als voortgezet onderwijs. Dus er is duidelijk behoefte aan. We houden contact met de ouders, we leggen ze uit dat wij niet 24 uur per dag aanwezig zijn en dat zij dus moeten zorgen dat hun kinderen huiswerk maken. Als het nodig is, bijvoorbeeld bij een kind met een alleenstaande moeder die geen Nederlands spreekt, onderhouden wij het contact met school.’
Religieus stempel
Behalve huiswerkbegeleiding, biedt de Selimiye-moskee (onder auspiciën van het Cultureel Centrum Selimiye) ook alfabetiseringslessen, computerlessen voor ouderen, cursussen gitaar, saz, volksdansen, theater, Turkse geschiedenis en literatuur. Er worden sporttoernooien georganiseerd, en voor komend seizoen staan, met het oog op de gemeenteraadsverkiezingen, politieke debatten op het programma.
Mustafa Öcal is ‘stedelijk adviseur samenlevingsopbouw’ in Haarlem en kent het allochtone maatschappelijk middenveld als geen ander. Hij is geboren in het Turkse Sivas, waar moslimfundamentalisten in 1993 een bloedbad aanrichtten onder alevieten, een liberaal- islamitische minderheidsgroepering. Mede vanwege die gebeurtenis heeft Öcal moeite met een ‘religieus stempel’ op openbare activiteiten. ‘Religie vind ik iets heel persoonlijks.’ Hij benadrukt echter dat het zijn particuliere opvatting is, en bovendien ziet hij hoeveel goed werk de moskeeën doen. Daarom werkt hij loyaal met ze samen.
Öcal: ‘Een gemiddeld buurthuis kan een voorbeeld nemen aan de Selimiye-moskee. Twee jaar geleden was het nog ondenkbaar dat daar muziek en dans konden plaatsvinden. Heel wat moslims vinden dat muziek überhaupt niet past in de islamitische levenswijze, laat staan in de moskee. Muziek is “des duivels”. En zeker de saz ligt gevoelig, omdat het van oorsprong een alevitisch instrument is. Maar met de komst van het nieuwe moskeegebouw een jaar geleden is er een andere wind gaan waaien. De huidige moskeevoorzitter heeft er hard aan getrokken om al die sociale en culturele activiteiten van de grond te krijgen. Ook de openheid is nieuw. De cursussen zijn toegankelijk voor iedereen, ongeacht religieuze of culturele achtergrond.’
De maatschappelijke functie van de moskee is een betrekkelijk recente ontwikkeling, vertelt Öcal. ‘Begin jaren zeventig werden in Nederland de eerste moskeeverenigingen opgericht, aanvankelijk alleen om een gebedsruimte te hebben voor de vastenmaand, en om religieuze feesten te kunnen houden. Op een gegeven moment kwamen er inloopspreekuren van de lokale afdeling van de Stichting Buitenlanders, die hielp de mensen met het invullen van formulieren en dergelijke. Later ging men voor de kinderen Arabische les en Koranles organiseren, daarna kwamen alfabetiseringscursussen en Nederlandse taalles voor de vrouwen. Zo werd de lat steeds hoger gelegd; sinds kort komt er vanuit de moskeeën de behoefte om de cultuur door te geven. Dat is een teken dat de emancipatie weer een stapje verder is gevorderd.’
Verzuiling
Niet alleen het aantal moskeeën groeide naarmate het aantal Turkse en Marokkaanse immigranten groter werd, ook de diversiteit - de verzuiling, zo men wil - nam toe, vooral in de Turkse gemeenschap. In Haarlem kunnen ouders met een Turkse achtergrond alleen al voor huiswerkbegeleiding terecht bij minstens vijf verschillende Turkse organisaties met allemaal een andere politieke of religieuze kleur. Zo is er de Witte Tulp, een stichting die gelieerd is aan het gedachtegoed van de omstreden islamitische prediker Fetullah Gülen, en heeft de eveneens omstreden Milli Görüs-beweging in Haarlem twee moskeeën: de Fatihmoskee in de Lange Herenstraat en, speciaal voor jongeren, de Furkan-moskee in de Wenenstraat.
Milli Görüs is een sociaal-religieuze beweging die voorheen bekend stond als radicaal-islamitisch, en door sommigen nog steeds als zodanig gezien wordt. Feit is dat Milli Görüs zeer maatschappelijk actief is. Ook in Haarlem. De Furkan-moskee is gevestigd in een oud schoolgebouwtje in stadsdeel Schalkwijk. Aan de gevel hangt een bord met ‘Welzijnsbelangenvereniging’. In de hal staan kisten met groente en fruit, ter verkoop aangeboden om wat extra inkomsten te genereren, vertelt voorzitter Tevfik Turna (25). Hij zit al sinds zijn vijftiende in het bestuur van de Furkan-jongerenvereniging.
Naast zijn werk als beveiliger op Schiphol besteedt hij er zo’n vijftien uur per week aan. Hij vindt het leuk en uitdagend, zegt hij, het omgaan met jongeren. Vice-voorzitter Ibrahim Muhlaci (19) studeert aan Universiteit Nyenrode. ‘Ik wil graag een voorbeeld zijn voor jongeren, ze helpen om hun school af te maken. Veel van hen krijgen thuis geen aandacht, omdat Turkse ouders vaak allebei werken.’ De activiteiten die worden georganiseerd - van zaalvoetbal tot geloofslessen en van huiswerkbegeleiding tot een uitstapje naar Walibi - dienen letterlijk om de jongeren van de straat te houden. Tevfik Turna is in feite een onbezoldigd jongerenwerker. Ouders bellen hem als ze problemen hebben met hun zoon. ‘Ik praat dan met hem.’
Aanloopcentrum
Waar de moskeegemeenschappen opbloeiden en diverser werden, is bij de christelijke kerken de laatste decennia een omgekeerde beweging te zien geweest, die van ontkerkelijking en ontzuiling. De gelovigen die overbleven, hadden de kerk niet meer nodig voor hun emancipatie. ‘Met de komst van de Algemene Bijstandswet in 1963, besteedden de kerken de zorg voor de eigen achterban uit aan de overheid’, zegt Jurjen Beumer, theoloog en directeur van ‘Stem in de Stad’, een oecumenisch diaconaal centrum aan de Nieuwe Groenmarkt. ‘Kerken wilden echter wel maatschappelijk betrokken blijven, en hebben hun aandacht verlegd naar wat wij noemen “mensen in nood”.’ Bij Stem in de Stad bekommeren tien betaalde krachten en maar liefst 160 vrijwilligers zich om eenzamen, daklozen, verslaafden en asielzoekers. Er is onder meer een aanloopcentrum waar mensen terechtkunnen voor een praatje en een kop koffie, een eetvoorziening waar gratis maaltijden worden verstrekt en een noodopvang voor vluchtelingen.
Volgens Beumer is Stem in de Stad ‘zeer innoverend’ vanwege de schaal, maar vooral vanwege het oecumenische karakter: protestante en katholieke kerken van allerlei signatuur - verenigd in de Haarlemse Raad van Kerken - werken samen. Die samenwerking is deels uit nood geboren omdat de leegloop van de kerken de pastorale mankracht had gedecimeerd. Beumer: ‘In Haarlem voelen nog maar heel kleine groepjes mensen zich betrokken bij een kerk. Vandaar dat de kerken besloten om gezamenlijk het maatschappelijk-diaconale werk overeind te houden. Zo is in 1995 Stem in de Stad geboren.’
Bovenlaag
De Haarlemse kerken hebben ook nog ieder hun eigen liefdadigheidsprojecten, net als Stem in de Stad allemaal gericht op achtergestelde of geïsoleerde groepen buiten de eigen geloofsgemeenschap. Zo heeft de protestante St. Bavo-kerk haar jaarlijkse ‘Broodbankactie’: tijdens de advent wordt brood verkocht in de kerk, waarvan de opbrengst naar een goed doel gaat; afgelopen jaar waren dat psychiatrische patiënten. En leden van de Fonteinkerk (vrijgemaakt gereformeerden) hebben onlangs op verzoek van een welzijnsorganisatie een verwaarloosd en vervuild huis schoongemaakt.
In het Haarlemse kerkenlandschap neemt de Vereenigde Doopsgezinde Gemeente Haarlem (VDGH) een bijzondere plaats in. Ooit maakten de vrijzinnige en maatschappelijk bewuste doopsgezinden tien procent van de Haarlemse bevolking uit, met eigen scholen, weeshuizen en een armenhuis. Nu zijn ze nog maar met zo’n vierhonderd. In vroeger eeuwen zaten veel doopsgezinden in de handel, en door hun sobere levenswijze lieten ze soms grote sommen geld na aan de kerk. Dat vermogen is goed belegd en zuinig besteed, zodat het nu - waarschijnlijk - enkele honderdenmiljoenen euro bedraagt. Een deel wordt gebruikt voor sociale activiteiten ten behoeve van de eigen achterban, ook al is die voornamelijk afkomstig uit de maatschappelijke bovenlaag. Het jeugdwerk wordt serieus aangepakt: jongerenhuis ‘Sneel’ in de Peuzelaarsteeg is de trots van de VDGH. Er is zelfs een professionele jongerenwerker in dienst. De niet bepaald kansarme Sneel-bezoekers komen voor de gezelligheid, en voor de activiteiten die worden aangeboden, zoals reizen naar het buitenland. Zeker niet voor huiswerkbegeleiding, zoals de kinderen en jongeren in de moskee.
Toch gaat ook bij de ‘goede werken’ van de doopsgezinden de aandacht vooral uit naar de minder bedeelden. Er zijn talloze fondsen, elk met hun eigen doelgroep. Stichting Weeshuis der Doopsgezinden financiert de meest uiteenlopende projecten, van een kinderdorp in Oeganda en trainingen voor jonge vluchtelingen tot studieondersteuning van kansarme jongeren in Rotterdam. Stichting Jansje van Goor, genoemd naar een negentiende-eeuws doopsgezind meisje, ‘zwak van zinnen’, dat een klein kapitaal naliet, maakte vorig jaar de opening mogelijk van ‘Jansje’, een fraai ingerichte, luxe cadeauwinkel annex lunchroom in de Grote Houtstraat, gerund door verstandelijk gehandicapten. Het Predikfonds gaf een renteloze lening aan doopsgezinden die uit Siberië naar Duitsland emigreerden en daar een kerk wilden bouwen.
Onenigheid
Hoe zit het eigenlijk met de Marokkaanse moskeeën in Haarlem? Het zijn er twee, de Al Muhsinin- moskee in Schalkwijk en de Arrahman-moskee in het centrum. Ze zijn, zeker in vergelijking met de Turkse moskeeën, nauwelijks maatschappelijk actief. Moussa Aynan, PvdA-raadslid van Marokkaanse afkomst, stoort zich aan het gebrek aan daadkracht. ‘Toen het nieuwe moskeegebouw in 2002 klaar was, waren er grootse plannen, maar die zijn gestrand door interne onenigheid. Die ongeorganiseerdheid is tekenend voor de Marokkaanse gemeenschap in Nederland. De Turken vormen veel meer een eenheid, etnisch en taalkundig, dan de Marokkanen. Door dit gebrek aan interne cohesie komt er in de Marokkaanse moskeeën veel moeilijker iets van de grond. En wat ze wel organiseren, zoals Koranlessen, is op het geloof gericht, niet op emancipatie. Vrouwen hebben er al helemaal niks te zoeken.’
De positieve keerzijde van die lage organisatiegraad, meent Moussa Aynan, is dat het de integratie bevordert. ‘De Turken hebben feitelijk hun eigen zuil in Nederland, als ze willen kunnen ze daar heel hun leven in blijven hangen, en nog carrière maken ook. Toen ik politicologie studeerde, had ik een medestudent van Turkse afkomst, die correspondent werd voor een Turkse krant. Voor iemand met Berbers als moedertaal is zoiets ondenkbaar. Wil je als Marokkaanse Nederlander iets bereiken, dan moet je buiten de eigen gemeenschap treden. Als je kijkt naar het aantal sportmensen, schrijvers, kunstenaars, politici, dan blijkt dat Marokkaanse Nederlanders het beter doen dan veel andere minderheidsgroepen. De paradox is dat ook jongeren die op het verkeerde pad terechtkomen met een integratieproces bezig zijn. Zij hebben zich net zo goed aan de eigen gemeenschap ontworsteld als de succesvolle schrijver.’