Een geschorste ambtenaar gaat tijdens de schorsing op vakantie. Bouwt hij in die vakantieperiode verlofdagen op? Of kan dat niet, nu hij tijdens zijn verlof niet daadwerkelijk werkt?
Ook tijdens schorsing opbouw verlofdagen
'In de clinch' is een rubriek waarin jurist/columnist Michel Knapen actuele zaken in het ambtenarenrecht belicht.

Als een project bij de Limburgse gemeente Meerssen niet vlekkeloos verloopt, ontstaat het vermoeden dat projectleider Wiel Eijsendaal* zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Hij wordt gedurende het onderzoek geschorst – een ordemaatregel die uiteindelijk tien maanden duurt. In die periode – we spreken over 2019 – verblijft Eijsendaal zo’n drie weken in het buitenland. Het college brengt die dagen in mindering op zijn verlofsaldo wegens vakantie. Zijn verlofopbouw wordt in die weken naar evenredigheid verminderd.
Dat kan op basis van de arbeidsvoorwaardenregeling CAR/UWO, stelt het college. Eijsendaal gaat tegen het afboeken en het niet opbouwen van zijn verlofdagen in bezwaar (ongegrond) en in beroep bij de rechtbank Limburg. Hij ziet zijn buitenlandverblijf niet als vakantie maar als ‘recuperatie’: hij wilde even ‘afschakelen’, maar was beschikbaar voor zijn werkgever, mocht die vragen hebben over het lopende onderzoek. Hij reageerde ook op een rapport van het advocatenkantoor dat het onderzoek uitvoerde.
Maar dat was zijn eigen keuze, stelt de rechtbank. Eijsendaals verblijf in het buitenland was verlof, die dagen konden dus worden afgeboekt van zijn verlofsaldo. Eijsendaal gaat in hoger beroep, want hoe kan het dat er tijdens een periode van schorsing wel verlof mag worden afgeschreven, maar geen verlof wordt opgebouwd? Maar ook de Centrale Raad van Beroep ziet Eijsendaals buitenlandverblijf als vakantie. Daarvoor zijn meerdere aanwijzingen en dus zijn de verlofdagen terecht afgeschreven.
Met een Europese richtlijn over arbeidstijden wil Eijsendaal aantonen dat ook tijdens een schorsing vakantieverlof wordt opgebouwd, en dat heeft wel succes. In die richtlijn staat dat alle werknemers jaarlijks recht hebben op vakantie (met behoud van loon) van minstens vier weken. Daaraan mogen de lidstaten geen voorwaarden verbinden. De vakantie heeft tot doel dat de werknemer kan uitrusten van zijn werkzaamheden.
Een schorsing hoort voor rekening van de werkgever te komen
Dit veronderstelt wel dat de werknemer daadwerkelijk heeft gewerkt. Dat laatste kan echter niet als een werknemer daartoe niet in staat is. Werknemers met ziekteverlof worden voor het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon gelijkgesteld met werknemers die in die periode daadwerkelijk hebben gewerkt.
Dat geldt ook voor werkneemsters met zwangerschaps- en bevallingsverlof en werknemers die niet konden werken als gevolg van een ontslag, dat achteraf gezien onrechtmatig was. Het opnemen van ouderschapsverlof wordt, voor de berekening van de jaarlijkse doorbetaalde vakantie, niet gelijkgesteld met een tijdvak van daadwerkelijke arbeid. Een dergelijke afwezigheid vloeit meestal voort uit de wil van de werknemer.
Hier is de vraag aan de orde of de periode van schorsing (als ordemaatregel) kan worden gezien als een uitzondering op de hoofdregel dat een werknemer daadwerkelijk moet hebben gewerkt om aanspraak te kunnen maken op een vakantie met behoud van loon. Eijsendaal ontving tijdens de schorsing zijn volledige salaris en moest zich beschikbaar houden voor het onderzoek. Een schorsing behoort voor rekening en risico van de werkgever te komen, vindt de Raad. Eijsendaal kon die schorsing niet voorzien en de schorsing vloeide niet voort uit zijn wil. De periode van afwezigheid lag buiten zijn invloedsfeer.
Volgens de Raad moet voor de berekening van de rechten op jaarlijkse doorbetaalde vakantie een schorsing worden gelijkgesteld met een periode van daadwerkelijke arbeid. Het college moet een nieuw besluit nemen en dan wel vakantieopbouw toekennen over de schorsingsperiode.
* De naam is gefingeerd.
ECLI:NL:CRVB:2023:1780
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.