Ooit schreef de befaamde democratiekenner Willem Adriaan Bonger ‘de democratie zal selectionistisch zijn, of niet zijn.’ Bij de G1000 geldt het tegenovergestelde adagium: ‘de democratie zal aselect zijn, of verder afglijden.’ Zoals Bonger vaandeldrager was van de selectionistische democratie, zo is de Vlaamse schrijver David van Reybrouck het van de aselecte democratie, ook wel lottocratie genoemd. Hij volgt Bernard Manin, James Fishkin en andere auteurs die hun klassieken kennen in de veronderstelling dat gerichte selectie geen democratie maar aristocratie oplevert, en dat ware democratie iedere burger een gelijke kans geeft om ingeloot te worden in het ‘minipubliek’ dat zich op enig moment over de publieke zaak buigt.
De vergelijking met polling dringt zich op – een aselecte, representatieve steekproef trekken uit een bredere populatie – , met dit verschil dat de ingelotenen bij een G1000 intensief met elkaar gaan delibereren, waardoor een meer ‘verlichte’ publieke opinie zou ontstaan dan bij de instant-opiniepeilingen van Maurice de Hond en co. Het telkens aangehaalde voorbeeld komt uit Texas, waar intensieve deliberatie binnen een representatieve steekproef van Texanen een minder ruwe publieke opinie over duurzame energie (misschien toch een kans geven) zou hebben opgeleverd.
De G1000 is een fascinerend verschijnsel, met creatieve, opwekkende kenmerken, maar ook problematische aspecten die moeten worden benoemd. Van Reybrouck en anderen wijzen er terecht op dat verkiezingen niet de enige weg naar democratie zijn, en bovendien nog maar een paar eeuwen gangbaar zijn. Maar dat wil niet zeggen dat al die tijd daarvoor de aselecte democratie floreerde. Na de teloorgang van de klassieke Atheense democratie, enkele eeuwen voor Christus, was het met loting als constituerend principe van de (stad)staat feitelijk gedaan.
Meer dan incidenteel en geïsoleerd kan aselecte democratie alleen maar werken als verreweg de meeste burgers geloven in de juistheid van loting en de ingrijpende individuele gevolgen daarvan. Voor het oude Athene gold dat een paar eeuwen, maar de moderne burger is geen oude Athener, en wil en kan dat in de meeste gevallen ook helemaal niet zijn. De moderne samenleving is diepgaand meritocratisch – en dus selectionistisch – geworden en daarbij ook nog eens tamelijk eigenwijs: ‘moet het lot bepalen wanneer ik moet participeren en wanneer ik me moet schikken in het oordeel van willekeurige anderen?’ ‘Wat denken ze wel!’
Ik hoor het mijn buurman of buurvrouw zo zeggen.
Willekeurige voorbijganger
De wonderbaarlijke wederopstanding van de aselecte democratie contrasteert met drie andere bewegingen in de Nederlandse democratie, die juist inzetten op (zelf)selectie. Ten eerste is daar de vitale-coalitiedemocratie, een heruitvinding van het coalitiedenken voorbij de politieke democratie. Denk aan Brainport-Eindhoven en andere plekken waar gewerkt wordt met een triple-helix, die de vertegenwoordigers van overheden, bedrijven en kennisinstellingen met elkaar doet netwerken. Niks aselect. Specifieke competenties, hulpbronnen en netwerken worden juist heel bewust aan elkaar geknoopt. Als je iets groots voor elkaar wilt krijgen, is daar veel voor te zeggen.
Dezelfde samenwerkingslogica geldt voor de doe-democratie, die zich meer in de sfeer van lokaal burgerinitiatief manifesteert. Burgers zoeken elkaar hierbij gericht op. We hebben liever de buurvrouw van nummer 73 in onze initiatiefgroep – want die weet, wil en kan wat – dan zomaar een willekeurige voorbijganger op straat. Het hoofddoel is concreet doen in het publieke domein, niet het opwerken van een verfijnde publieke opinie, zoals het hoofddoel is van de G1000 en verwante vormen van deliberatieve democratie.
De derde beweging wordt – anders dan doe-democratie en triple helix – niet gepropageerd in bestuurlijke nota’s over democratische vernieuwing, maar is onderhuids misschien wel het meest massief: de opmars van een stemmingendemocratie, die de snelle aggregatie van stemmingen in de dubbele betekenis van emoties én stemverklaringen mogelijk maakt. Hoe dit ingrijpt op de Nederlandse polder wordt geïllustreerd door de recente burgemeestersrel in Zutphen. Commissaris van de koning Clemens Cornielje had partijgenoot Loek Hermans al klaar staan als waarnemend burgemeester, in ‘goed overleg’ afgestemd met de fractievoorzitters in Zutphen, totdat de stemmingendemocratie een streep door de rekening trok via een poll in De Gelderlander en een online petitie van een bezorgde burger.
Ik kan hier de plussen en minnen van deze bewegingen niet bespreken, maar wel wijzen op het grote contrast met de lottodemocratie, gelegen in het selecte karakter van deze bewegingen, alsook de reële impact op de dingen die gebeuren. Vergeleken met voorgaande bewegingen grossiert de lottodemocratie in afgescheiden reservaten van loting en deliberatie: klein en fijn in zichzelf maar weinig indruk makend in the world out there. De deelnemers aan een G1000 maken een bijzondere sociale happening mee, die op het moment zelf betekenisvol lijkt te zijn, maar in het vervolg weinig effect sorteert. De tienpuntenlijstjes die op het eind worden vastgesteld kunnen door bestuur en praktijk even gerust worden omarmd als genegeerd. De Belgische G1000 was dit lot beschoren, en het Nederlandse beeld is voorlopig niet veel anders.
Usual suspects
De propositie van de G1000 – dat door loting een representatief minipubliek bijeen wordt gebracht, dat gezaghebbend namens de bredere populatie kan spreken – is een zeer kwetsbare. Deels omdat degenen die na loting op komen dagen helemaal niet zo representatief zijn, zoals Ank Michels en andere onderzoekers hebben aangetoond. Binnen de aselecte steekproef vindt zelfselectie plaats, wat vaak toch weer de usual suspects in de zaal brengt. Nog problematischer is de onderliggende gedachte dat willekeurige burgers in de hedendaagse samenleving superieur gezag zouden hebben. Zoals hiervoor aangegeven, wijst veel juist de andere kant op. Moderne burgers willen soms best actief naar voren treden – op zelfgekozen momenten dan wel –, maar laten de vertegenwoordigende democratie daarbij geenszins vallen.
Uit de Legitimiteitsmonitor Democratisch Bestuur-2015 blijkt opnieuw – we constateerden het al in 2011 – dat voor een ‘dramatische legitimiteitscrisis’ van de vertegenwoordigende democratie, zoals Van Reybrouck het voorstelt, in ieder geval onder Nederlandse burgers geen evidentie is te vinden; zo is de tevredenheid met bestaande democratie in Nederland trendmatig gegroeid, van een kleine 50 procent tevredenen in 1973 tot bijna 77 procent in 2014. Wel zien we serieuze specifieke legitimiteitsproblemen, die zich vooral bevinden rond de politieke partijen als gemankeerde hofleveranciers van het democratisch bestuur. Met actieve, voor democratische ambten beschikbare partijleden kunnen we de Kuip in Rotterdam voor ongeveer tweederde vullen; voegen we daarbij de partijpolitieke sympathisanten, die nog geen lid zijn maar voor een bepaald ambt wel gestrikt kunnen worden, dan past het hele gezelschap politico’s nog steeds in dit ene stadion.
Dat is een probleem als je bedenkt dat een vitale democratie op brede en rijke diversiteit gestoeld is, niet alleen qua ideeën en perspectieven maar ook qua energie en handelingsvermogen. Die is in beperkte mate binnen de kuip van politico’s te vinden, maar nog veel sterker daarbuiten. Wat dat betreft loopt de Nederlandse democratie, op het smalle pad van de politieke partijen, heel wat mis. Dit vraagt wel degelijk om democratische innovatie, maar met een strijdkreet ‘tegen verkiezingen’ en geïsoleerde G1000-feestjes schiet je dan altijd tekort.
Praatsessies
De vooruitzichten kunnen aanmerkelijk beter worden als G1000-achtige burgertoppen een daadwerkelijke link krijgen met vitale bewegingen in de buitenwereld zoals hiervoor beschreven. Als de triple helix, denk bijvoorbeeld aan Brainport-Eindhoven, door een aselect burgerforum wordt opgepord, niet als superieure stem van ‘de’ burgerij, want dan loopt het snel spaak, maar als creatieve aanvulling op wat verder nog van burgers en maatschappelijke partijen kan worden opgepikt. En waarom zou een wethouder haar ruimtelijke plannen niet ter toetsing en verrijking kunnen voorleggen aan een aselecte G-zoveel? Niet als vervanging van de gekozen gemeenteraad, of een gericht samengestelde adviesraad, maar als aselecte aanvulling daarop.
Dan zouden de sterke punten van de G1000-formule – want die zijn er ook – meer effect kunnen sorteren. Wat de G1000 vóór heeft op de interactieve praatcircussen van de jaren ’90 is, naast het genereren van een enthousiaste sfeer, het creatieve gebruik van ict waarmee intensieve praatsessies telkens met een collectieve gevolgtrekking worden afgerond. Als de link met de buitenwereld scherper wordt, worden de gevolgtrekkingen mogelijk ook scherper.
Op deze manier kunnen aselecte burgertoppen wel degelijk van toegevoegde waarde zijn. Zolang dit de ogen maar niet doet sluiten voor andere kansrijke vernieuwingen van de democratie, die de aselecte burger en het deliberatieve praten niet op een voetstuk plaatsen: democratische vernieuwingen die op concreet doen en gericht kiezen gestoeld zijn. Een vitale democratie heeft juist spanning en wisselwerking tussen zulke tegendelen nodig.
* Dit essay is gebaseerd op de lezing die Frank Hendriks op 21 januari hield bij het traditionele nieuwjaarsevent KOMPAS 2016 van Binnenlands Bestuur.
Frank Hendriks is hoogleraar vergelijkende bestuurskunde aan Tilburg University en schreef onder meer ‘Vitale democratie: theorie van democratie in actie’, AUP, 2006, en ‘Democratie onder druk: over de uitdaging van de stemmingendemocratie’, Van Gennep, 2012.
Essay: ‘Wat denken ze wel!’
Afgelopen jaar verspreidde het strovuur van de G1000 zich verder over Nederland, en als de voortekenen niet bedriegen hebben we daarvan het…