sociaal / Partnerbijdrage

Aanpassing overgangsrecht Wet inburgering 2021

Voorstel voor een nieuwe formulering.

Inburgering

Op 15 april 2022 is het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inburgering 2021 in verband met aanpassing van het overgangsrecht(1) gepubliceerd. Het overgangsrecht wordt daarmee uitgebreid. In deze opinie geeft mr. Denise Maas-Last haar visie op een specifiek onderdeel van dit wetsvoorstel: het voorgestelde nieuwe artikel 54 lid 3 Wet inburgering 2021.

In deze opinie:

  • Legt mr. Maas-Last uit waarom de voorgestelde wetsbepaling niet kan zorgen voor wat de wetgever in de toelichting op de wet wil bereiken;
  • Vertelt zij waarom op grond van alleen een toelichting niet kan worden afgeweken van de wet;
  • Doet zij een aanbeveling voor een nieuwe formulering van het voorgestelde artikel 54 lid 3 Wet inburgering 2021.

Huidige overgangsrecht 

De bepalingen in het overgangsrecht Wet inburgering 2021 lijken duidelijk:
- De Wet inburgering 2021 is van toepassing op personen die op of ná 1 januari 2022 een relevante verblijfsvergunning verkrijgen (artikel 3 lid 1 Wet inburgering 2021).
- De (oude) Wet inburgering 2013 blijft van toepassing op personen op wie deze wet van toepassing was op 31 december 2021 (artikel 54 Wet inburgering 2021).

Toch leveren deze bepalingen in de praktijk veel verwarring op. Niet alleen bij de inburgeringsplichtigen zelf, maar ook bij bijvoorbeeld DUO, die begin dit jaar het overgangsrecht verkeerd toepaste, waardoor een aantal inburgeringsplichtigen ten onrechte onder de Wet inburgering 2021 is gesteld.

Aanpassen van het overgangsrecht 

Het overgangsrecht wordt aangepast zodat meer rekening kan worden gehouden met individuele omstandigheden van inburgeraars die nog onder de oude Wet inburgering 2013 vallen. Het gaat hierbij om de ontheffing van de inburgeringsplicht, verlenging van examentermijnen en de terugbetaling van de lening. Ook wordt de ondersteuning van inburgeringsplichtigen uitgebreid. Daarnaast wordt er een nieuw artikel 54 lid 3 Wet inburgering 2021 ingevoerd. In deze opinie gaat het specifiek over dit voorgestelde nieuwe artikel 54 lid 3 Wet inburgering 2021.

Vrijstelling wegens volgen opleiding onder de Wet inburgering 2013

Kijken we naar het voorgestelde artikel 54 lid 3 Wet inburgering 2021, dan zien we dat een vrijstelling van artikel 5 lid 1 onderdeel e Wet inburgering 2013 geldt als een vrijstelling van artikel 4 lid 1 onderdeel d Wet inburgering 2021. In beide artikelen gaat het om de vrijstelling wegens het volgen van een opleiding waarvan het diploma leidt tot een vrijstelling van de inburgeringsplicht. Een hele mond vol, dus we zullen hierna spreken van ‘de vrijstelling wegens volgen opleiding’. Deze vrijstelling onder de wet inburgering 2013 geldt dus als een vrijstelling onder de Wet inburgering 2021. Een nutteloze bepaling, naar mijn mening.

Wat bedoelt de wetgever?

Pas bij het lezen van de Memorie van toelichting wordt duidelijk waarvoor de bepaling eigenlijk écht is bedoeld(2). De wetgever wil ermee bereiken dat een persoon voor wie de ‘vrijstelling wegens volgen opleiding’ onder de Wet inburgering 2013 gold en die zich op of ná 1 januari 2022 zonder diploma uitschrijft uit deze opleiding, inburgeringsplichtig is onder de Wet inburgering 2021.

Kijken we terug naar het huidige overgangsrecht aan het begin van deze opinie, dan zien we dat iemand voor wie de genoemde vrijstelling gold onder de Wet inburgering 2013, nooit kan vallen onder de Wet inburgering 2021. Deze persoon heeft zijn verblijfsvergunning vóór 1 januari 2022 verkregen en voldoet daarmee dus niet aan de voorwaarde uit artikel 3 lid 1 Wet inburgering 2021 (in combinatie met het feit dat de Wet inburgering 2021 op 1 januari 2022 in werking is getreden). Alleen als de inburgeringsplichtige zijn verblijfsdocument (of de beschikking bij verblijfsvergunning asiel) op of ná 1 januari 2022 in ontvangst heeft genomen, is de Wet inburgering 2021 op hem van toepassing. Dat verandert niet door het in de wet aanmerken van een vrijstelling ‘wegens volgen opleiding’ van de Wet inburgering 2013 als een vrijstelling ‘wegens volgen opleiding’ onder de Wet inburgering 2021!
De voorgestelde wetsbepaling kan dus niet zorgen voor wat de wetgever in de toelichting op de wet wil bereiken.

Toelichting en wetsbepaling stroken niet met elkaar 

Een toelichting op de wet is bedoeld om uitleg te geven over wat er in de wet staat. Er kan dan ook niet alleen op grond van een toelichting worden afgeweken van de wet (in dit geval dus artikel 3 Wet inburgering 2021). Een wijziging/verduidelijking van het voorgestelde artikel 54 lid 3 Wet inburgering 2021 is dus bijzonder gewenst. Hierbij wil ik de volgende suggestie doen voor een nieuwe formulering van het voorgestelde artikel 54 lid 3 Wet inburgering 2021:

“In afwijking van artikel 3, eerste lid, Wet inburgering 2021, is inburgeringsplichtig de vreemdeling, die reeds op 31 december 2021 rechtmatig verblijf had in de zin van artikel 8, onderdelen a en c, van de Vreemdelingenwet 2000, die op 31 december 2021 16 jaar of ouder was en de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid , van de Algemene Ouderdomswet, nog niet had bereikt, voor wie op 31 december 2021 een vrijstelling gold op grond van artikel 5 lid 1 onderdeel e Wet inburgering, en:
- op 31 december 2021 anders dan voor een tijdelijk doel in Nederland verbleef; of
- op 31 december 2021 geestelijke bedienaar was.”

Ten onrechte onder de Wet inburgering 2021 gesteld - wat is de oplossing?

DUO heeft begin dit jaar – ik stipte het net al even aan – 316 inburgeringsplichtigen ten onrechte een kennisgeving gestuurd, waarin aan hen is medegedeeld dat ze onder de Wet inburgering 2021 vallen. Deze personen hadden hun verblijfsvergunning vóór 1 januari 2022 ontvangen en vallen dus onder de Wet inburgering 2013. Minister Van Gennip wil – als dat juridisch mogelijk is – deze 316 inburgeringsplichtigen de keuze geven om in te burgeren onder de Wet inburgering 2013 of de Wet inburgering 2021(3). Naar mijn mening is dit juridisch inderdaad mogelijk, vanwege het vertrouwensbeginsel. Men kan dan afwijken van de wet op basis waarvan de groep van 316 eigenlijk inburgeringsplichtig is onder de Wet inburgering 2013. Op deze manier kunnen zij de mogelijkheid krijgen om te kiezen voor de inburgeringsplicht op grond van de Wet inburgering 2021.

Conclusie 

De wetgever probeert via de toelichting een groep onder de reikwijdte van de Wet inburgering 2021 te brengen. Dat moet echter in de wettekst zelf geregeld worden. Het is daarom zaak het voorgestelde nieuwe artikel 54 lid 3 dusdanig aan te passen dat de wetsbepaling gaat stroken met de toelichting en dus de bedoeling van de wetgever.

Voetnoten

1) Kamerstuk 36078, 2
2) Kamerstuk 36078, nr. 3, p. 15-16
3) Bron: debat vaste Kamercommissie SZW 20 april 2022

Meer weten over inburgering?

Binnenkort organiseert Schulinck de verdiepende ‘Actualiteitendag Inburgering’ over de rol van de gemeente bij inburgering. Actualiteitendag Wet Inburgering.

Altijd op de hoogte zijn van de nieuwste uitspraken in het sociaal domein?

Dat kan met een abonnement op onze online kennisbank Schulinck Participatiewet, Wmo, Jeugd, Inburgering of Schuldhulpverlening. Lees meer over de online kennisbank Schulinck Inburgering.

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.