Eerste hulp bij de Omgevingswet
Regionale Implementatiecoaches Omgevingswet ondersteunen en enthousiasmeren het lokale gezag in de aanloop naar 1 januari 2024.

Regionale Implementatiecoaches Omgevingswet ondersteunen en enthousiasmeren het lokale gezag in de aanloop naar de grote datum van 1 januari 2024. Wat komen die RIO’s zoal tegen? Binnenlands Bestuur sprak met drie van hen.
‘Verbinder.’ ‘Ondersteuner.’ ‘Coach.’ ‘Met de laarzen in de klei.’ Vraag hoe Regionale Implementatiecoaches Omgevingswet (RIO’s) zichzelf typeren en de termen buitelen over elkaar. Gemene deler is dat ze in hun regio niet alleen werken voor gemeenten, maar ook voor de aangesloten veiligheidsregio, het waterschap, de lokale GGD, de brandweer en noem maar op. Dat ze stuk voor stuk van aanpakken weten. Dat ze nadrukkelijk proberen uit de lokale politieke discussie te blijven. En, ja, dat ze allemaal over de implementatie van de grootste wetgevingsoperatie sinds Thorbecke ook hun ‘zorgen’ hebben, al is dat woord voor een ware RIO taboe. Uitdagingen en kansen, dat mag wel.
Ze noemen me hier soms directeur, soms projectleider, soms adviseur
Marijke Besselink
De in totaal twaalf RIO’s werken verspreid over het land, globaal in de verzorgingsgebieden van de omgevingsdiensten. Sommigen van hen zijn werkzaam in Groningen, Drenthe én Noord-Holland. Of in de Betuwe, Friesland én Groot-Amsterdam. Maar de meesten werken in een kleiner, geclusterd gebied. Wekelijks hebben ze een gezamenlijke ‘RIO-call’ om hun ervaringen uit te wisselen en een doelgerichte agenda te bepalen.
Best practices die van nut kunnen zijn voor andere regio’s. Lokale problemen die in meerdere gebieden blijken te leven en gebaat kunnen zijn bij een overkoepelende, landelijke aanpak. Hoe werkt een RIO in de dagelijkse praktijk? Hoe breng je lijn in die tientallen issues die in gemeentehuizen leven in de aanloop naar die (nu eindelijk) keiharde deadline van 1 januari 2024? Vanessa Koomen (Zeeland en West-Holland) vertelt dat ze in de ochtend vaak een-op-een met een programma- en/of lijnmanager van een gemeente afspreekt.
‘Dan probeer ik de vragen te beantwoorden die er leven. Op sommige weet ik zelf het antwoord, andere vragen loods ik door naar specialisten van bijvoorbeeld Binnenlandse Zaken of de VNG.’ ‘s Middags heeft Koomen vaak regionale netwerksessies, bijvoorbeeld met alle programmamanagers of lijnmanagers. Koomen: ‘De agenda van die bijeenkomsten wordt door de regio zelf gemaakt. Dan ben ik ondersteunend aanwezig.’
Limburgs sausje
Het feit de RIO’s voor diverse gemeenten werken, betaalt zich uit, vertelt Marijke Besselink (Limburg). ’Ik kwam er bij de voorbereiding op de ketentest achter dat we voor de gemeenten en de ketenpartners nog geen goed stappenplan hadden. Dan kan ik er wel weer een lokale werkgroep voor oprichten, maar ik kan het ook veel sneller zelf doen. Ik dacht: als ik nou de stappenplannen van Utrecht en Zuidoost- Brabant overgiet met een Limburgs sausje, dan breng ik dat resultaat in Limburg bij de ketentest in.’ Het typeert hun handson mentaliteit. Besselink: ‘Ze noemen me hier soms directeur, soms projectleider, soms adviseur. Het is maar net waar op dat moment de lokale behoefte ligt.’
Ons werk gaat met vallen en opstaan
Léon Evers
De derde voor het Teams-interview aangeschoven RIO, Léon Evers (Zuid-Holland), werd onlangs op werkbezoek in de Rijnmond zelfs het ‘oliemannetje’ van de Omgevingswet genoemd. ‘Het is een multifunctionele rol’, zegt hij er zelf over. ‘Een RIO is veel meer dan alleen een verbinder. Er komt bij de implementatie van de Omgevingswet ook emotie kijken als mensen het soms tijdelijk niet meer zien zitten. Of als gemeenten even niet meer weten hoe ze het moeten aanpakken. Het is geen lineair proces dat we als RIO doorlopen; het gaat gepaard met vallen en opstaan. Als hoofdrol zie ik voor mezelf die van motivator.’
Het is een belangrijke rol, dat motiveren, want zorgen of uitdagingen zijn er voor de gemeenten wel degelijk. De grootste, beamen ze alle drie, ligt bij de personele capaciteit. ‘Er is veel uitstroom bij gemeenten’, ervaart Evers. ‘Dan zijn wij als RIO de verbinder tussen ketenpartners en het bevoegde gezag. Zo kun je bijvoorbeeld onderzoeken of een ketenpartner niet voor één gemeente, maar tegelijk voor drie gemeenten inzetbaar is.’
Overnemen
Om te anticiperen op vertrek van personeel plaatst Besselink in Limburg alle ontwikkelde producten in een gemeenschappelijke Teams-omgeving. ‘Iedereen kan daarin en er alles ook in terugvinden. Mocht een projectleider vertrekken, dan kan zijn of haar opvolger het project direct weer oppakken.’ Daarnaast merkt ze dat gemeenten vaak nog op een eilandje opereren, wat nodeloos veel personeel kost.
Besselink: ‘De Omgevingswet betekent ook integraal samenwerken. Ga eens met collega- gemeenten van dezelfde grootte in gesprek. In Parkstad heeft de gemeente een heel mooie blauwdruk van een omgevingsvisie gemaakt. De andere gemeenten kunnen die visie zo overnemen, voorzien van een eigen couleur locale.’
Koomen promoot in haar regio’s bewust het ‘thematische netwerken’. ‘Soms gaat het over het omgevingsplan. Of over de toepasbare regels, of de bruidsschat. Het is inspirerend als je de eigen ervaringen met collega- gemeenten en collega-partners deelt. Dat werkt veel beter dan alles in je eigen tokootje te houden.’
Dan de olifant in de RIO-kamer: het digitale stelsel. Besselink heeft in Limburg drie ketentesten achter de rug. ‘Ik heb een hele lijst van issues waarmee we aan de slag gaan. Het zal op 1 januari niet allemaal vlekkeloos verlopen, maar er worden de laatste maanden wel stappen gemaakt.’ Evers stelt dat je het gewoon ‘moet gaan doen, gaan uittesten, dat DSO. Daarin zie ik bij gemeenten enorme vooruitgang. In januari zullen er zeker nog issues zijn. Die moeten we op landelijk goed niveau voor elkaar zien te krijgen.’ Voor Koomen staat of valt een werkend DSO met de hoeveelheid aan inhoud die een gemeente er zelf in plaatst en aanpast. ‘Kijkend naar mijn eigen regio ben ik ervan overtuigd dat we op 1 januari in de basis een werkend DSO hebben. Waarmee ik niet zeg dat er geen dingen mis kunnen gaan.’
Een grotere zorg dan het DSO is dat veel gemeenten focussen op wat er tot aan de invoeringsdatum allemaal nog moet gebeuren, en niet of veel minder op de periode erna. ‘Nu is het testen’, vat Evers samen. ‘Maar hoe ga je als gemeente het werken onder de Omgevingswet straks continu maken? Dan moet je bijvoorbeeld een termijn bij vergunningsaanvragen gaan handhaven van acht weken. Dat levert meteen een gezonde spanning op. De Omgevingswet gaat niet om het DSO, maar om een grootschalige cultuurverandering.’
Andere wereld
Koomen: ‘Vanaf 1 januari werken we vanuit een andere wereld. De huidige pilots worden dan het nieuwe normaal. De implementatie van de Omgevingswet is ontzettend belangrijk om andere dossiers in het ruimtelijk domein vlot te kunnen trekken, zoals stikstof, de woningbouw of klimaatadaptatie. Daar gaat de integrale afweging van de wet echt in helpen. Mits daar ook meer bestuurlijke sense of urgency voor komt.’ Ze merkt dat ambtenaren bij gemeenten geneigd zijn hun prioriteit te leggen bij die inhoudelijke vraagstukken en daardoor tijd tekort komen voor de implementatieopgaven van de Omgevingswet.
Evers: ‘De uitdaging is dat je als beleidsmedewerker veel bredere dossiers gaat oppakken. En daarmee anders gaat werken. De standaard vergunningverlener die al dertig jaar op zijn stoel zit, moet nu ineens adviezen gaan geven.’
Koomen: ‘Andere competenties worden straks veel belangrijker. Complementair samenwerken, een helikopterview behouden en los kunnen laten.’ Besselink: ‘We zijn volop bezig met de implementatie van de wet, met het DSO, maar de verandering van cultuur die de Omgevingswet vergt, blijft bij gemeenten onderbelicht. Bestuurders denken dat ze na 1 januari 2024 wel zo’n beetje klaar zijn. Het besef dat het dan allemaal pas begint, dat is voor ons een uitdaging en ook een stukje zorg.’ Tot slot. Als ze elk vanuit hun eigen RIO-praktijk een advies aan gemeenten zouden moeten geven, wat zouden ze dan zeggen?
Evers: ‘Toen ik tweeënhalf jaar geleden als RIO startte, vroeg men: wat zie je hier nou? Ik zei: “Jongens, ik vind de regio Rijnmond van nature leuk omdat hier het credo bestaat van niet lullen, maar poetsen. Maar eh… wat lullen jullie veel.” Ik heb het omgezet naar doen, doen, doen. En dan vooral het sámen doen.’
Besselink: ’Besef dat het programma niet op 1 januari stopt en zorg voor voldoende bestuurlijke aandacht daarvoor. Er zal straks vast een heleboel niet gaan zoals we hadden gedacht, maar vertrouw als gemeente op je zelfredzaamheid.’ Koomen: ‘Vanaf 1 januari kunnen we integraal gaan samenwerken aan de fysieke leefomgeving. Grijp die kans! Laat je niet door angst leiden. Ik geef geen garanties dat niemand af en toe even kopje onder gaat, maar ik verwacht dat iedereen op 1 januari kan zwemmen.’
En wat gaan de drie drukbezette RIO’s zélf doen na 1 januari? Eindelijk op een welverdiende vakantie? Besselink: ‘Er is toegezegd dat we nog minstens anderhalf jaar mogen doorgaan.’ Koomen: ‘Na 1 januari begint het pas!’
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.