Religieuze clubs soms wel, soms niet gesubsidieerd
Het is onvermijdelijk dat één en dezelfde christelijke organisatie in de ene gemeente soms wel subsidie krijgt en in een andere niet. Dat stelt de VNG in reactie op een kwestie waarbij de Nederlandse Patiënten Vereniging NPV in Rhenen geen subsidie voor thuiszorg kreeg en in onder meer Breukelen wel.
Zonder op de achtergronden van deze zaak te willen ingaan stelt woordvoerster Frea Broekman van de VNG dat ‘gemeenten nu eenmaal de ruimte hebben hun eigen beleid te voeren’. Daarbij geldt wel een aantal beperkende regels: ook gemeenten mogen niet discrimineren door het ene geloof bij het andere achter te stellen. Verder moet de overheid zich verre houden van inhoudelijke bemoeienis met welke religie dan ook.
Zieltjes winnen
Maar binnen deze ‘vanzelfsprekende spelregels’ kunnen er veel overwegingen zijn om een bepaalde subsidie aanvraag wel of niet te honoreren. Gemeenten maken allereerst de afweging of het om maatschappelijk noodzakelijk werk gaat. Wil de aanvragende organisatie te veel zieltjes winnen, dan zal de aanvraag moeilijker komen te liggen’, aldus de VNG. ‘Maar ook de vraag of er nog een andere club is die hetzelfde misschien tegen betere voorwaarden aanbiedt speelt mee’.
Handvatten
Alleen al daarom zijn uniforme richtlijnen onmogelijk, stelt Broekman. Wel heeft de VNG deze zomer een boekje uitgebracht met handvatten voor gemeenten die willen beoordelen of bij een bepaalde subsidieaanvraag de scheiding tussen kerk en staat niet in het geding is. ‘Maar het zijn slechts adviezen, de VNG kan en wil niets verplichtend opleggen.’
Maatschappelijke afweging
Een ding is zeker: het mag niet alleen van de politieke kleur afhangen of een gemeente wel of geen subsidie verstrekt aan een christelijke organisatie. ‘Dan gaat het al gauw naar willekeur en inmenging van de overheid in het geloof. Er moet een maatschappelijke afweging gemaakt worden, geen religieuze’.
NIET om een soort Berlijnse Muur aan te brengen tussen religieuze organisaties met keurige, bruikbare maatschappelijke doelstellingen en eventueel subsidierende overheden.
Dat het laatste menigmaal gebeurt, allereerst wat de opstelling jegens kerkelijke organisatie betreft, heeft toch vooral te doejn met het zogezegd 'Maarten 't Hartcomplex'. Oftewel met aversie jegens alles wat met Onze Lieve Heer en Zijn Kerk te maken heeft.
Voor 't Hart betekent dit een onuitputtelijke bron van inspiratie voor zijn schrijverschap - ga zo door jongen - maar voor de samenleving als geheel en specifiek is het armoe-troef.
Religieuze organisaties - kerken voorop dus - hebben in niet-geringe mate bijgedragen, en doen dat eigenlijk nog steeds al zij het in verzwakte mate, aan het beschavingsmodel waarop een vredig en gecultiveerd samenleven mogelijk is.
Noteert deze niet-gelovige minzaam.