Advertentie
sociaal / Column

Oranjegevoel

Sport verbroedert, hoor je wel eens, en afgezien van het koningshuis op 30 april, zou er niets zijn dat de Nederlander zoveel eensgezinde vreugde geeft als een eclatante overwinning van dat andere Oranje op een geduchte tegenstander. Oh ja?

20 juni 2008

Bij mij persoonlijk leidt een gebeurtenis als het EK-voetbal eerder tot een twee weken durende huwelijkscrisis.

 

Dat komt omdat sport alles doet behalve verbroederen en omdat het EK-voetbal het volk juist in twee volkomen andersdenkende groepen splitst. Zelf hoor ik bij de elf komma zoveel miljoen Nederlanders die niet van de buis zijn weg te slaan als Nederland het tegen wie dan ook op moet nemen om kampioen van Europa te worden. Maar helaas. Mijn voor de rest van het jaar zo geliefde huisgenote hoort bij de vijf komma zoveel miljoen andersdenkenden die horendol worden zodra ze een piepklein oranje vlaggetje zien wapperen in de wind. Dat geldt voor haar hele omgeving.

 

Haar vrienden, haar familie en bijna al haar kennissen krijgen terroristische neigingen zodra ze een café in het vizier krijgen dat de voorgevel behangen heeft met aansporingen voor onze jongens in Zwitserland. Enkele dagen voor de eerste aftrap reden we, terug van een reis door Spanje, onze eigen keurige straat binnen. ‘Nee!’ was het eerste dat ze uitriep toen we de hoek omsloegen. ‘Het kan niet waar zijn!’ Even verderop bleken er, over de hele straat heen, linten oranje vlaggetjes van gevel tot gevel en van boom tot boom te zijn opgehangen. ‘Ik wil verhuizen’, zuchtte ze. ‘Dit is mijn straat niet meer.’

 

De eerste wedstrijd van het Nederlandse elftal heb ik in een overvolle gelegenheid met volledige vergunning bekeken. Ik kwam er dolgelukkig van thuis. Bij alle doelpunten had ik ‘geweldig’ geroepen en ik was enkele mij onbekende figuren om de hals gevlogen om samen met hen zoiets als de horlepiep te dansen.

 

‘Hoe was het?’, vroeg mijn geliefde.

 

‘Het ging wel’, zei ik om haar te sparen. Nog net op tijd kon ik het woordje ‘we’ inslikken. Ze hebben gewonnen, zei ik.

 

Enkele dagen later reed ik een van haar goede kennissen vanwege de busstaking eigenhandig terug naar huis. Onderweg vertelde ze dat haar dochter de volgende dag naar Zwitserland af zou reizen. ‘Prachtig’, riep ik jaloers. ‘Heeft ze een kaartje?’ Nee, dat had ze niet. Maar ze had wel een oranje jurk gekocht. Daarin wilde ze in Bern op een plein voor een groot TV-scherm gaan juichen. ‘Ze is gek’, zei de goede vriendin. ‘Als ze maar niet denkt dat ik op haar kinderen ga passen.’

 

De tweedeling.Een paar dagen later moest Nederland tegen weer een sterk voetballand spelen. Dit keer nam ik mijn toevlucht tot een strandcafé. En ook hier sloot ik vreugdevol mijn medekijkers in de armen.

 

Op de fiets onderweg terug begon het een beetje te regenen. Lekker, zong ik voor me uit. Al had het uit de hemel bakstenen gegoten, het had me niets uitgemaakt. Gewonnen! En hoe! Ik geloof niet dat er iets aan mijn jongensgelukje onbrak. Thuis vertelde mijn geliefde dat haar voetbalhatende moeder gebeld had. En haar beste voetbalhatende vriendin. Ze hadden de laatste tien minuten gekeken. ‘En jij?’, vroeg ik. ‘Ik ook’, zei ze. Misschien verbroedert sport toch een beetje 

 

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie