sociaal / Partnerbijdrage

'Gemeenten moeten met de nieuwe inburgeringswet nú hun kans grijpen om het inburgeringsproces opnieuw vorm te geven'

'Gemeenten moeten met de nieuwe inburgeringswet nú hun kans grijpen om het inburgeringsproces opnieuw vorm te geven’. Inburgering is geen productieproces en dé statushouder bestaat niet

26 april 2019

Inburgering is geen productieproces en dé statushouder bestaat niet.

AfbeeldingHoe bereid je je als gemeente voor op de nieuwe inburgeringswet? De wet waarmee minister Koolmees de regie teruggeeft aan gemeenten. ‘Met de wet alleen ben je er nog niet,’ waarschuwt Yvonne Roolaart. In Schiedam, waar zij tweeënhalf jaar aan een maatwerkoplossing voor participatie en integratie werkte, ontmoette Roolaart statushouders die haar kijk op inburgering compleet veranderden.

De gemeente Schiedam vroeg RadarAdvies hoe ze de participatie en integratie sneller kon laten verlopen. Roolaart: ‘Uit ons onderzoek bleek dat de gemeente vastliep op regels, schurende wetten en protocollen. Ik werd locatiemanager van het Gemeentelijk Versnellingsarrangement en werkte in tweeënhalf jaar tijd, samen met vele partijen, het concept maatwerk uit tot een Schiedams begrip. Dat deze maatwerk aanpak werkt, blijkt o.a. uit het gegeven dat 44% van de jonge statushouders, die vanaf medio 2016 binnen deze nieuwe aanpak vielen, binnen 2,5 jaar de inburgering heeft afgerond.

Van jonge statushouders in Schiedam heeft 32% taalniveau A2 bereikt. Kijk je naar de achtergrond van deze jongeren, dan verwacht je dat een aantal van hen hoger zou uitstromen. Wat de meesten tegenhoudt, is angst. Ze zijn bang voor een schuld van 11.250 euro. Want slagen zij niet op tijd voor het volgende taalniveau, dan wordt hun DUO lening van 10.000 euro omgezet in een schuld en krijgen ze ook nog een fikse boete die kan oplopen tot 1250 euro.’

Roolaart herinnert zich een 26-jarige hoogopgeleide Syriër, Mohamad. De jongen begon enthousiast aan een inburgeringscursus bij de Erasmus Universiteit Rotterdam. Maar toen ze hem een halfjaar later weer zag, was hij uit frustratie gestopt met zijn cursus. Hij had een baan in een magazijn waar nauwelijks Nederlands werd gesproken en hij had ook nog geen netwerk opgebouwd.

Dat het ook anders kan gaan, zag Roolaart bij een jonge laaggeschoolde Eritreeër: ‘De jongen slaagde voor taalniveau A2 en wilde in de bouw werken. Dat is gelukt. Met vereende krachten vonden we een vakopleiding en een werkplek voor hem.’

Waarom gaat het bij de een goed en bij de ander niet? ‘Daar heb ik geen eenduidig antwoord op. De hoogopgeleide jongen dacht dat hij het allemaal zelf kon, hij verliet het Erasmus zonder eerst aan de bel te trekken. Dat de ander wel een opleiding afrondde en nu een passende baan heeft, heeft te maken met ambities en verwachtingen, met goede samenwerking in de keten en met het opbouwen van een vertrouwensrelatie.’


Inburgeren volgens Koolmees
De nieuwe wet (aanhakend: Kamerbrief Tussenstand veranderopgave inburgering) van minister Koolmees staat voor inburgering op maat. Gemeenten krijgen de regie en stellen met iedere inburgeraar een persoonlijk plan inburgering en participatie (PIP) op. Nieuwkomers moeten nog steeds zo snel mogelijk integreren, de taal leren en aan het werk kunnen. Maar de gemeente moet meer rekening houden met achtergrond en opleidingsniveau. Dat klinkt als een plan waar Roolaart achter staat.

Volgens Koolmees slaagt de inburgering wel als:

  • Gemeenten zelf de inburgeringscursussen inkopen en selecteren welke cursus zij het beste vinden passen bij de inburgeraar.
  • Iedere inburgeraar samen met de gemeente een Plan Inburgering en Participatie (PIP) maakt. Een plan dat moet passen als een jas.
  • Het leenstelsel wordt afgeschaft.
  • Alle inburgeraars meteen aan het werk moeten.
  • Er verschillende niveaus in de inburgering komen, met een hoger standaardniveau en Z-route voor analfabeten en mensen met een beperkt leervermogen.

‘Ja,’ zegt Yvonne, ‘op papier lijkt dit een uitstekend plan. Maar de participatie- en inburgeringswet botsen nog steeds. En werk je bij een gemeente, dan ben je al gauw geneigd terug te vallen op bestaande regels en protocollen.

Zowel in de oude als nieuwe wet, gaan we ervanuit dat “de statushouder” bestaat. Oké, we maken een driedeling – jong en talentvol, laagopgeleid en/of analfabeet, middengroep – maar nog steeds benaderen we statushouders als een soort productieproces. Ze moeten onze taal leren, onze cultuur begrijpen en zo gauw mogelijk aan het werk.’


Inburgeren volgens Roolaart
Inburgeren is geen productieproces en dé statushouder bestaat niet, daar is Roolaart van overtuigd. ‘De nieuwe wetgeving biedt gemeenten de kans om het inburgeringsproces op een nieuwe manier in te richten. Grijp die kans. Begin met een kennismaking. Win elkaars vertrouwen, biedt een passende taalstage aan en help bij het vinden van een (Nederlands) netwerk, bijvoorbeeld via werk of een sportclub. Wacht niet tot de nieuwkomer zelf om hulp vraagt, maar blijf met hem of haar in contact en vergeet vooral de gezinsleden niet.

Wil je als nieuwkomer hulp van Vluchtelingenwerk en Sociale Zaken, dan moet je een afspraak maken en er zelf naartoe gaan. Maar hulp vragen hoort niet bij de Arabische cultuur en veel van de vluchtelingen komen uit een land waar de overheid corrupt is, dus het is voor hen geen vanzelfsprekendheid om die afspraak te maken, nog los van het taalprobleem.

De eerste keer dat ik – een blonde vrouw met blauwe ogen – met diverse Syrische mannen in gesprek was, werd er nauwelijks naar mij geluisterd. Achteraf begreep ik dat men dacht dat ik van de corrupte overheid was. Ik besloot kleine problemen waar de mannen mee zaten op te lossen en vroeg hulp van woonbegeleiders en coaches die de taal spraken. Zo won ik het vertrouwen en bouwde ik het netwerk op.’

Om cultuurverschillen te overbruggen, adviseert Roolaart gemeenten te werken met een team van:

  • Cultuursensitieve coaches, bij voorkeur hoogopgeleide mensen uit de doelgroep zelf, die de professionele maatschappelijke begeleiding voor hun rekening nemen.
  • Zij worden ondersteund door Nederlandse professionals met kennis van de sociale kaart, wet- en regelgeving.

Besteed in eerste instantie meer tijd en aandacht aan de kennismaking alvorens diverse regels op te leggen. Bereid ze voor op onze wens dat zij onderdeel worden van de inclusieve samenleving.

Het lastigst zijn volgens Roolaart de meest hoogopgeleiden en laagopgeleiden. ‘De hoogopgeleiden vragen vaak geen hulp en hebben last van cultuurverschillen of trauma’s. Aan laagopgeleiden stellen we te hoge eisen. Willen we deze groep, die volgens Koolmees de Z-route moet volgen, aan het werk krijgen, dan moet het in ieder geval eenvoudiger zijn om bijvoorbeeld een proeve van bekwaamheid te halen. En ondernemers die willen investeren in statushouders, moet je ontzorgen van administratieve lasten.

Over ontzorgen gesproken. Daar is nu nog veel te weinig aandacht voor. Je weg vinden in een nieuw land, oorlogstrauma’s verwerken, een gezinshereniging, de bureaucratische rompslomp waar zelfs de gemiddelde Nederlander niets van begrijpt, die dingen brengen zoveel stress met zich mee. Zonder netwerk is het een nachtmerrie. Tegelijkertijd is 6 maanden automatische inhouding op de uitkering van de vaste lasten zeker geen garantie voor succes. Problemen ontstaan juist vaak ook bij de aanvragen van toeslagen.’


De inburgeringswet uitvoeren

Als we de indeling van Koolmees aanhouden, dan zou de ideale driedeling er volgens Roolaart als volgt uitzien:

  • Hoogopgeleide jongeren volgen een taaltraject waarbij ze vier dagen per week leren, deels praktisch taalonderwijs, deels taalstages en een taalcoach. In samenwerking met regulier onderwijs en een taalaanbieder die jongeren voorbereiden op een studie van hun voorkeur. Voorlichting in eerste instantie in eigen taal. Eindniveau B2 of C2.
  • Laagopgeleiden en analfabeten: eveneens een intensief taaltraject, maar starten met conversatie. Pas als de mondelinge taalvaardigheid op een redelijk niveau komt, begin je met de schriftelijke taalvaardigheid. Laaggeletterde alleenstaande jongeren (zonder familie) krijgen woonbegeleiding. En iedereen krijgt een maatje die je door de eerste moeilijke taalperiode heen helpt.
  • De middengroep jongeren: een duaal opleidingstraject richting regulier onderwijs of werk. En voor ouderen moet het makkelijker zijn om een vakopleiding en/of certificaat te halen.

Roolaart benadrukt dat ze het nu alleen nog maar heeft over taal en werk. ‘Verplaats je in de statushouder. Waarom vertrouwt hij jou nog niet, waarom komt-ie ’s ochtends niet op tijd op zijn werk, waarom doet hij niet wat je van hem vraagt? Vaak is hier een reden voor die je zelf niet kunt bedenken. Leer elkaar kennen en doe wat nodig is, ook als dat volgens de protocollen eigenlijk niet mag.’

AfbeeldingYvonne Roolaart

06-50647380

y.roolaart@radaradvies.nl

(Tekst: Nina Blanken.)

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.