Advertentie
ruimte en milieu / Nieuws

Verandermanagement voor corporaties

De verzelfstandiging van de woningcorporaties in de jaren negentig heeft niet geleid tot stopzetting van het debat over hun rol als zogeheten 'maatschappelijke ondernemingen'.

30 mei 2008

De vraag in hoeverre de overheid zeggenschap heeft in de inzet van de - niet geringe - corporatievermogens beheerst op dit moment de discussie in corporatieland. De vraag hoe corporaties hun taken moeten uitvoeren is daarbij wat ondergesneeuwd geraakt. In dat gat is Aldert Dreimüller gesprongen. Dreimüller is een insider: hij loopt bijna dertig jaar mee in corporatieland, vooral als adviseur. In die hoedanigheid heeft hij een reeks van op corporaties gerichte managementboeken geschreven, waarvan het proefschrift Veranderen is voor de anderen het culminatiepunt is.

 

In zijn proefschrift gaat Dreimüller voorbij aan de vragen over de rol van de corporaties. Hij poneert dat de wereld turbulenter wordt, en dat bedrijven die zich in een turbulente omgeving alleen maar aanpassen, in plaats van zich radicaal te transformeren, het moeilijk krijgen. Daaruit trekt hij de conclusie dat ook corporaties zich radicaal moeten veranderen. Een bewijs levert hij niet - en dat is jammer. Afhankelijk van de kleur van het kabinet en de nukken van de politiek, krijgen corporaties immers soms wat meer en soms wat minder speelruimte, maar de totale ruimte blijft beperkt. Daarom kan men zich afvragen of aanpassingsvermogen niet beter werkt dan radicaliteit.

 

Urgentie

 

Hoe dan ook, de auteur kijkt om zich heen, en constateert dat corporaties niet erg veranderingsgericht zijn. Er is geen aandeelhoudersdruk of tucht van de markt, dus waar zou de urgentie vandaan moet komen? Dreimüller legt de verantwoordelijkheid bij de directeur/bestuurder. Die moet op basis van visionair leiderschap zijn conservatieve club mee op sleeptouw nemen. Die voorstelling van zaken gaat voorbij aan het gegeven dat de directeur zelf deel uitmaakt van de organisatie. Het gaat misschien wel meer om de verhouding tussen (externe of interne) toezichthouders en directeur/bestuurder. Een keuze voor de agency theorie, die de verhouding tussen aandeelhouders en managers beschrijft, was daarom op zijn plaats geweest.

 

De literatuur over fund governance, de bestuurlijke structuur van pensioenfondsen, laat zien dat het mogelijk is om ook bij organisaties zonder aandeelhouders deze verhoudingen goed in te kaderen. Redenerend vanuit een noodzaak tot verandering stelt de auteur zich de vraag in hoeverre directeuren die iets teweeg willen brengen daar in slagen. Die vraag benadert hij vanuit het veranderingsmanagement. Het theoretisch deel van het proefschrift presenteert een groot aantal managementtheorieën, deels descriptief, deels prescriptief, die laten zien hoe bedrijven veranderen als de wereld om hen heen verandert.

 

De vraag is in hoeverre die wijsheid opgaat voor woningcorporaties. Die zijn met handen en voeten aan de overheid gebonden, hun takenpakket is wettelijk vastgelegd en hun vermogen zit vast in onroerende activa. Al te veel wendbaarheid mag je daarom niet van ze verwachten. De radicaliteit loopt dan ook met een sisser af. De veranderingsnoodzaak bestaat er uit dat corporaties minder in zichzelf gekeerd zijn, en meer taakgericht, met doeltreffendheid en doelmatigheid van hun handelen op het netvlies.

 

Klantenkring

 

De auteur werkt uiteindelijk toe naar een door hem zelf ontwikkeld, en in zijn adviespraktijk veelvuldig toegepast model, de 4ling(r). Als zodanig is het boek meer een verantwoording hoe zijn aanpak tot stand is gekomen, dan een verslag van een wetenschappelijk zoekproces. Dat past in het traject Promoveren in Deeltijd van de Rotterdam School of Management, dat als oogmerk heeft 'professionals hun praktijkkennis wetenschappelijk te laten onderbouwen of toetsen'.

 

Zo'n praktijkpromotie heeft sterke en zwakke kanten. Het is goed dat doorgewinterde practici afstand van de waan van de dag kunnen nemen, en tot een reflectieve verdieping komen. Praktijkproefschriften kunnen tegenwicht bieden aan puur academische proefschriften, die vaak wat losgezongen van de wereld zijn. Een zwak punt zit in een soepele naleving van de spelregels voor wetenschappelijk proza. De auteur weet heel veel, maar is niet scheutig met bronverwijzingen. Het bronnenmateriaal is, opvallend voor een proefschrift, soms wat belegen.

 

Het empirisch gedeelte, waarin ervaringen met verandering op basis van interviews en enquêtes worden geëvalueerd, is niet het sterkste deel van het boek. Het veldwerk is vooral verricht binnen de klantenkring van de auteur: corporatiedirecteuren die verandering beoogden, en er voor kozen om zich daarin bij te laten staan door de auteur. Hun bevindingen zijn geen geobjectiveerde opinies over de noodzaak tot veranderen of een systematische weergave van veranderingsprocessen, maar een reflectie op faal- en succesfactoren bij het toepassen van de methode-4ling(r). Als de adviseur zelf de evaluerende studie verricht, kom je al snel bij de beeldspraak van de slager die zijn eigen vlees keurt.

 

Daarmee is dit proefschrift vooral een gemiste kans. Dreimüller kent de sector door en door. Het zou waardevol zijn als hij zijn kennis en inzicht ten dienste had gesteld van de vragen waar het nu om gaat. Wat voor organisaties zijn nodig om de kwaliteit van het aanbod op de huurwoningmarkt te waarborgen? Hoe zorgen we er voor, dat we vanuit de bestaande corporaties tot die gedroomde organisaties komen? Als hij die vragen kan beantwoorden, is zijn kostje als adviseur gekocht.

 

Peter Risseeuw is werkzaam bij SEO Economisch Onderzoek te Amsterdam.

 

A.P. Dreimüller, Veranderen is voor de anderen, Almere, Nestas Communicatie, 2008.

 

Reacties: 1

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Kees van der Hoeven / architect en oud-voorzitter van de Bond van Nederlandse Architecten BNA
De boekbespreking door Peter Risseeuw van het boek Veranderen is voor anderen geschreven door Aldert Dreimüller vraagt om een korte reactie. Helaas is het in veel wetenschappen (ook in de economie en de bedrijfskunde) gebruikelijk elkaars verklaringen niet serieus te nemen. Alles zou goed functioneren als de markt zijn werk doet of alles is de oorzaak van managementfouten. Juist in deze tijd, waarin niet de markt, maar de emotie ingrijpt en het falen van managers aan de orde van de dag is, zou enige bescheidenheid gewenst zijn.
Het feit dat de tucht van de markt in de volkshuisvesting ontbreekt, leidt volgens economen tot slecht management. De omgeving van corporaties is echter niet de markt, maar de politiek, waarin ideologieën over marktwerking en maakbaarheid een politiek discours vormen. Daarover maakt Dreimüller zich zorgen en hij tracht het gedrag van corporaties te verklaren door de organisatiecultuur te analyseren. Recensent Risseeuw brengt daartegen een beperkt aantal argumenten in stelling; (1) er is verouderde literatuur gebruikt (dus niet bij de tijd), (2) toegepast onderzoek is wel interessant, maar niet fundamenteel wetenschappelijk (dus niet relevant) en (3) er is gekeken naar het klantenbestand van Dreimüller (dus niet objectief):

Allereerst is oude literatuur niet per definitie verouderd. Streemers (marketingprofes sor Erasums Universiteit Rotterdam) wijst erop, dat na vijf jaar slechts sporadisch ver wezen wordt naar gepubliceerde artikelen. Alleen belangrijke artikelen zijn niet tijdgebonden en per definitie ouder dan vijf jaar. Verder is van de 255 titels, waar Dreimüller naar verwijst, bijna de helft niet ouder dan tien jaar.

Die objectiviteit is gewaarborgd door de in de bedrijfskunde voorgestane triangulatie van onderzoeksmethoden (Erlandson, Guba, Lincoln, McCloskey). Uiteraard is fundamenteel wetenschappelijk onderzoek belangrijk, maar maatschappijwetenschappelijk onderzoek gaat niet over de vraag of het paringsgedrag van de blauwe zeeanemoon voor de wetenschap interessant is, maar of die interessant is voor de maatschappij.

Ten slotte de beeldspraak van de slager (Dreimüller) die zijn eigen vlees keurt. Begrijpelijk, want Dreimüller bevraagt zijn eigen klanten. En de snelle lezer zal dan lachend die beeldspraak te binnen schieten en afhaken. Jammer, want in dit geval wordt aan de koe gevraagd waarom zij in stukjes in de etalage ligt. Aan corporatie directeuren is gevraagd waarom zij onvoldoende meegaan met hun tijd en zij hebben zonder schroom geantwoord. Ze bevestigen de kritiek (dat strekt hen tot eer) èn verklaren die (dat geeft inzicht). Het is de basis voor de oplossing, waarvan de receptuur zeer toegankelijk is beschreven in het proefschrift. Een receptuur die gebaseerd is op oude èn nieuwe managementliteratuur. Een receptuur waar Risseeuw nota bene om vraagt.
Advertentie