Advertentie
bestuur en organisatie / Achtergrond

'Nul problemen, dat bestaat niet'

Hoe kan het dat sommige overheidsorganen nooit in aanraking komen met de Rijksrecherche? Directeur Harm Trip vraagt het zich in gemoede af. 'Over organisaties waar jaar in jaar uit nul incidenten plaatsvinden, maak ik me de meeste zorgen.'

12 februari 2010

‘De gemeente Amsterdam heeft een eigen Bureau Integriteit, en daar zijn we heel gelukkig mee. Waarom heeft bijvoorbeeld de provincie Noord-Holland niet óók zo’n bureau?’ Een vraag uit de mond van Harm Trip, op de kop af 3 jaar directeur van de Rijksrecherche. Trip wil er maar mee zeggen: overheidsorganisaties waar nooit integriteitsschendingen aan het licht komen, zijn niet per definitie brandschone organisaties. ‘Sterker nog’, zegt Trip: ‘Over organisaties waar jaar in jaar uit nul integriteitsincidenten plaatsvinden, maak ik me de meeste zorgen. En omgekeerd: als ergens veel meldingen vandaan komen, kan dat betekenen dat men daar juist een beter oog heeft voor integriteit.’

 

Met name bij provincies en waterschappen valt nog een wereld te winnen, vindt Trip. ‘Uit die hoek krijgen we echt te weinig informatie. Daar ben ik wel ongerust over. Ook die organisaties doen aanbestedingen waar heel veel geld in omgaat, maar we horen er nooit iets van. Voor zover ik het kan overzien, zijn we de afgelopen 20 jaar misschien twee keer met een waterschap in aanraking geweest. Zeg maar: niet of nauwelijks’, vertelt Trip op zijn werkkamer in hartje Den Haag. Hoe dit kan? De directeur heft zijn handen: ‘Ik weet het gewoonweg niet. Is er nooit wat aan de hand bij die organisaties? Of weten ze ons niet te vinden?’

 

Scheef

 

De zorg van de Rijksrecherche is niet nieuw. Al in 2007, enkele maanden na zijn aantreden, stelde Trip in een interview in Binnenlands Bestuur dat ‘de verhoudingen scheef lagen’. Vanuit de politie werden zes keer zo veel integriteitsschendingen gemeld als vanuit het openbaar bestuur. In 2009 is er niet zo heel veel veranderd, blijkt uit de meest recente cijfers. Van de 88 onderzoeken die de Rijksrecherche in 2009 uitvoerde, hadden er zeven betrekking op een gemeente en één op een provincie.

 

Opsporingsinstanties (hoofdzakelijk politiekorpsen) daarentegen waren zestig maal doelwit van onderzoek. ‘Al zegt louter het aantal onderzoeken op zich niet zo heel veel’, plaatst Trip een kanttekening. ‘Onderzoeken naar schietincidenten bij de politie of een overlijden in de cel komen veel vaker voor, maar kosten relatief weinig tijd. Omkoping is veel moeilijker te onderzoeken omdat zowel omkoper als omgekochte geen enkel belang heeft bij openbaarheid.’

 

In 2009 heeft de Rijksrecherche wel 64 procent méér manuren gestoken in onderzoeken in het openbaar bestuur dan in 2007. Daarbij is openbaar bestuur gedefinieerd als alles wat geen opsporingsdienst (politie, marechaussee en bijzondere opsporingsdienst) is. Van alle manuren ging iets meer dan de helft op aan onderzoek naar onderdelen van dat openbaar bestuur. De formatie van de Rijksrecherche groeide van 116 in 2007 tot 125 nu (van wie 107 opsporingsambtenaren), en groeit vermoedelijk door naar 136.

 

Meest zichtbare resultaat van alle extra inspanningen was het grote onderzoek in Zuid-Limburg dat onlangs is afgerond en nu ter beoordeling bij het Openbaar Ministerie ligt. In deze zaak worden ambtenaren verdacht van omkoping door wegenbouwer Janssen de Jong. ‘Het ging om meer ambtenaren tegelijk, en diverse gemeenten plus de provincie waren betrokken. Dit was voor de Rijksrecherche een bijzonder grootschalig onderzoek’, stelt Trip.

 

Actief

 

In de afgelopen jaren is de Rijksrecherche actief de boer op geweest om haar bekendheid binnen de overheid verder te vergroten. Als de dienst er – bijvoorbeeld via lokale of regionale media – lucht van krijgt dat ergens een integriteitskwestie speelt, komt deze zelf in actie. ‘Dan kunnen we weleens een belletje plegen met de burgemeester of de gemeentesecretaris’, aldus Trip. In de voorfase van een eventueel onderzoek wil de Rijksrecherche graag meedenken hoe een kwestie moet worden aangepakt. Soms kan dat leiden tot het inschakelen van een private forensisch accountant als KPMG of het Bureau Integriteit Nederlandse Gemeenten (BING).

 

Trip: ‘Wij zijn er om strafrechtelijk onderzoek te doen naar ernstige integriteitsschendingen. Belangenverstrengeling is niet altijd een strafbaar feit, en de schijn van belangenverstrengeling al helemaal niet. Dan kunnen we weleens zeggen: zoek eerst uit of er meer aan de hand is. Of we zeggen: meld het aan de gemeenteraad, gooi het in de openbaarheid, dan ben je van alle schijn af.’

 

Het is voor overheden van belang, benadrukt Trip, om bij mogelijke integriteitsschendingen vooraf een goede afweging te maken of een private forensisch accountant dan wel de Rijksrecherche wordt ingeschakeld. Als een privaat bureau stuit op vermeende strafbare feiten, kan het al te laat zijn, en is een strafrechtelijk onderzoek soms bij voorbaat al stuk. ‘Dan kunnen getuigen zijn beïnvloed of allerlei data zijn verdwenen. Daarom willen we het er graag van tevoren over hebben, om van onze kant de belangen van de opsporing goed over het voetlicht te brengen.’

 

Als de Rijksrecherche een onderzoek heeft gedraaid, krijgen overheidsorganen soms advies hoe ze de kans op integriteitsschendingen in de toekomst kunnen verkleinen. Enkele malen per jaar brengt de Rijksrecherche een bestuurlijk advies uit met tips voor het gemeentebestuur. ‘We kunnen bijvoorbeeld adviseren dat er voortaan twee, drie of vier handtekeningen nodig zijn voordat er wordt betaald in plaats van eentje. Soms kunnen individuele ambtenaren wel heel erg gemakkelijk zelfstandig beslissen. We leggen uit hoe het bestuur de eigen organisatie beter zou kunnen inrichten.’

 

Gemeenten kunnen iets leren van de Rijksrecherche, vindt Trip. Vorig jaar werd tienmaal onderzoek gedaan naar schending van de geheimhoudingsplicht. Diverse andere keren deed de Rijksrecherche echter géén onderzoek na een melding wegens lekken. ‘Je hebt twee soorten schendingen van de geheimhouding’, legt de directeur uit. ‘De categorie waarbij er echt iets aan de hand is, en de categorie waarbij het zogenaamde geheim al in brede kring is verspreid. Een geheim is geen geheim meer als je het met meer dan één persoon deelt. We maken mee dat vijftig, of misschien wel vijfhonderd mensen zo’n geheim al kennen. Dan is niet meer na te gaan waar het lek zit en gaan wij dat dus niet meer onderzoeken.’

 

De directeur geeft wat voorbeelden: ‘Je hebt van die kopieermachines waar je na een uur nog op het geheugen kunt drukken en dan rollen alle documenten er nog een keer uit. Raadsleden worden in vertrouwen geïnformeerd over een kwestie die geheim moet blijven, en zij nemen weer anderen in vertrouwen. Of een geheim rapport wordt gedrukt en bij de drukkerij blijken tal van mensen er gewoon bij te kunnen. Er zijn manieren om later te achterhalen waar het is misgegaan. Je kunt alle exemplaren van een rapport registreren, je kunt de pagina’s nummeren door de tekst heen, zodat is na te gaan welk exemplaar is gelekt.’

 

‘Als degene die een geheim moet bewaken dit niet naar behoren doet, zullen wij later geen onderzoek instellen, want dan is het onbegonnen werk’, aldus Trip. Hij denkt even na. Dan, stellig: ‘Iets geheim houden is een activiteit.’ Hoe dan ook blijft lekken een ingewikkeld delict, aldus Trip. ‘Het is geregeld in artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht, maar op overtreding staat te weinig straf om bepaalde opsporingsbevoegdheden uit te mogen oefenen. Daar hebben wij weleens last van.’

 

Afluisteren, bijvoorbeeld, is niet toegestaan bij verdenking van schending van de geheimhouding. ‘Bovendien is degene die het geheim tot zich neemt, niet zelden een journalist. Die beroepsgroep mag volgens de Aanwijzing toepassing dwangmiddelen bij journalisten van het college van procureurs- generaal slechts bij heel, heel hoge uitzondering worden onderzocht. Dat doen we dus ook niet, als een dergelijke uitzondering niet van toepassing is. Overigens ondersteun ik die Aanwijzing van harte’, benadrukt Trip.

 

Lastig werken blijft het, voor de Rijksrecherche. ‘Als wij ons melden bij een gemeente, vooral bij de kleintjes, moeten we héél erg oppassen dat onze aanwezigheid niet uitlekt. Zeker als het gaat om een melding die is binnengekomen via Meld Misdaad Anoniem of via een klokkenluider. Dan gaan we heel omzichtig en soms heimelijk te werk. Maar ook in andere gevallen kun je vaak niet zomaar even naar het archief lopen en vragen om bepaalde documenten. Voordat je het beseft, ligt het geheim van onze aanwezigheid op straat en weet iedereen dat de Rijksrecherche bezig is met een onderzoek.’

 

Van een Rijksrechercheur wordt dan ook een grote mate van tact gevergd, staat in het Beleidsplan 2008-2012: ‘Corruptie is een maatschappelijk gevoelig onderwerp, zo onderkennen politici en bestuurders. Een Rijksrechercheonderzoek wordt steevast met grote belangstelling gevolgd. Daarmee op de juiste wijze omgaan is een voorwaarde om als rijksrechercheur je werk goed te kunnen doen.’

 

Gevoelig

 

De frustratie van de opsporingsambtenaar die een langdurig en diepgaand onderzoek ziet eindigen in een sepot, is de Rijksrecherche nagenoeg vreemd, vertelt Trip: ‘We doen ongeveer honderd onderzoeken per jaar. Omdat het gaat om gevoelige onderwerpen waarbij vaak grote belangen op het spel staan, is de officier van justitie er vanaf het allereerste begin nauw bij betrokken. Wij voeren nu eenmaal een andere categorie onderzoeken uit dan onderzoeken naar frequente woninginbraken in een bepaalde regio – hoe ernstig dat ook is. Het is daarom niet zo dat de officier van justitie zit te wachten totdat de ordners worden binnengereden, want hij of zij weet precies wat er in staat.

 

‘Natuurlijk is het uiteindelijk aan het Openbaar Ministerie om te beslissen wat er met ons onderzoek gebeurt. Als je drie juristen om hun mening vraagt, krijg je drie verschillende antwoorden. Juristerij is nu eenmaal geen wiskunde. Maar ik heb in de afgelopen 3 jaar dat ik hier zit nog nooit gedacht: hoe komen ze op het Openbaar Ministerie hier nu bij, dit is onbestaanbaar.’

 

CV

 

Harm Trip (1959) is sinds februari 2007 directeur van de Rijksrecherche. Hij werkte na de politieacademie 17 jaar in diverse functies bij de politie Haaglanden, waar hij onder meer hoofd van het interne onderzoeksbureau was. In 2000 maakte hij de overstap naar het Korps landelijke politiediensten (KLPD), waar hij de Dienst Internationale Netwerken leidde.

 

Sjors van Beek en Boudewijn Warbroek

 

 

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie