Advertentie
bestuur en organisatie / Achtergrond

Minister met/zonder landbouw in de genen

Wordt de minister van Landbouw in het nieuwe kabinet iemand met een christelijke én vooral ook een agrarische achtergrond? Demissionair minister van LNV, Carola Schouten (CU) heeft in ieder geval beide. Dit is geen toeval. Om na de Tweede Wereldoorlog minister van landbouw te worden, lijkt vooral de agrarische achtergrond een ‘must’.

30 april 2021
ministerie-lnv.jpg

De ministeries
Historici van de Radboud Universiteit staan in deze serie stil bij de geschiedenis van belangrijke ministeries. Wat moeten de bewindspersonen over hun ministerie weten? Deel 3: Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

 

door: Marij Leenders*

Boerenachtergrond eerder regel dan uitzondering

Landbouw werd vanaf eind negentiende eeuw voor de nationale overheid een steeds belangrijker beleidsterrein. Aanleiding was de landbouwcrisis die was ontstaan door de sterk dalende graanprijzen vanwege goedkope graanimport uit de VS en Canada. Opeenvolgende liberale regeringen beseften dat de Nederlandse landbouw efficiënter moest worden ingericht om te overleven in het internationale krachtenveld. De overheid bevorderde de modernisering van de landbouw op allerlei manieren: voorlichting, subsidies voor landbouwcursussen en voor wetenschappelijk landbouwonderzoek. In het verlengde hiervan lag de oprichting in 1905 van een apart ministerie van Landbouw, Visserij en Handel.

In de eerste decennia waren ministers van Landbouw pioniers die de eerste contouren uitzetten voor landbouwwetgeving en beleid zonder directe betrokkenheid van de pas opgerichte landbouworganisaties. De bagage die de landbouwministers meebrachten, kon in deze periode daarom ook divers zijn. Vanaf de oprichting van het ministerie van Landbouw in 1905 tot halverwege de jaren veertig waren landbouwministers vooral dominees, juristen, economen of ingenieurs. Zo was de vooruitstrevende liberaal en advocaat Jacob Dirk Veegens de eerste minister van Landbouw, hij werd opgevolgd door dominee Syb Talsma, die weer werd opgevolgd door de econoom Willem Treub.

Intensivering landbouw
Dit veranderde na de Tweede Wereldoorlog met de plannen van de overheid voor grootschalige mechanisering en intensivering van de landbouw waarin de boeren moesten worden meegenomen. De achtergrond van de ministers lijkt daarmee belangrijker te worden. Vanaf die tijd zien we dat − enkele uitzonderingen daargelaten − afkomst, studie of bestuurlijke ervaring bij landbouworganisaties, of liefst nog een combinatie van deze drie, een voorwaarde lijkt te zijn om tot minister van Landbouw te worden benoemd. Stilzwijgend lijkt na de Tweede Wereldoorlog een andere benoemingscultuur voor dit ministerie te zijn ontstaan.

Vanaf halverwege de jaren veertig tot nu hebben van in totaal 18 ministers van Landbouw slechts 4 ministers en 1 staatsecretaris (de interim- ministers niet meegerekend) geen enkele relatie met de agrarische sector. Alle andere landbouwministers hebben die connectie wel, waarbij Sicco Mansholt (12,5 jaar minister) en Gerard Braks (7 jaar) de belangrijkste zijn. Zij kenden de landbouwcultuur als hun broekzak en runden in totaal 17,5 jaar het ministerie van Landbouw. De ministers van Landbouw die geen connectie hebben met het vakgebied vinden we vooral in de kabinetten- Kok I en II (1994-2002).

Boerenzoon
Meteen na de Tweede Wereldoorlog gaf koningin Wilhelmina de opdracht aan de sociaaldemocraten Schermerhorn en Drees een breed nationaal kabinet van ‘herstel en vernieuwing’ samen te stellen. Het moest bestaan uit personen die tijdens de oorlog in Nederland waren gebleven, die leiders in het verzet waren geweest en die politieke en maatschappelijke vernieuwing voorstonden. Sicco Mansholt (SDAP) voldeed aan al deze criteria. Deze Groningse boerenzoon uit de Noord-Hollandse Wieringermeer had tijdens de Tweede Wereldoorlog transporten geregeld voor voedselvoorziening aan onderduikers, had landbouwkunde gestudeerd en wilde de landbouw moderniseren.

Drees wilde bovendien het ministerie van Landbouw binnenhalen, omdat hij streefde naar drie partijgenoten op de centrale sociaaleconomische departementen. Drees benoemde hem ondanks zijn jonge leeftijd – hij was 36 – tot minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening. Gedurende een periode van maar liefst 12,5 jaar was Mansholt minister van Landbouw. Een periode waarin hij grote hervormingen doorvoerde. Hij wilde op structurele wijze de productiviteit van de bedrijfstak verbeteren en boeren bestaanszekerheid bieden. Zijn drijfveer was om een einde te maken aan de erbarmelijke omstandigheden van de keuterboeren.

Om dit te bereiken onderhield hij nauwe contacten met de verzuilde boerenorganisaties, verenigd in de Stichting voor de Landbouw (vanaf 1954 Landbouwschap). Mansholt vertrok in 1958 naar Brussel om daar in de functie van eerste Landbouwcommissaris de Europese landbouw radicaal te moderniseren, het zogenaamde Plan Mansholt. Deze kundige minister had veel indruk gemaakt en dat deed verlangen naar ministers met dezelfde signatuur.

Scheuren zichtbaar
Een minister met een vergelijkbare achtergrond als Mansholt werd ruim twee decennia later op het ministerie van Landbouw benoemd. Bij de formatie van het eerste kabinet Lubbers schoof Fons van der Stee (CDA), minister van Landbouw in het kabinet Den-Uyl (1973-1977), zijn partijgenoot Gerard Braks naar voren, die zich als woordvoerder Landbouw in de Tweede Kamer in de politieke kijker had gespeeld. De Brabantse boerenzoon en landbouwkundige ingenieur Braks bleef in de drie kabinetten-Lubbers (1982-1994) minister van Landbouw en Visserij, alleen het laatste kabinet verliet hij voortijdig. Als geen ander sprak hij de taal van vooral de boeren van de zandgronden: hij had boerenovertuigingskracht. Journalist Paul Koedijk schreef daarover in Vrij Nederland: ‘Op spreekbeurten trof hij vaak zalen vol loeiende boeren. Braks schrok daar niet van. Hij loeide gewoon terug (…). Hij brengt zijn mening recht voor zijn raap, maar hij laat zijn gehoor ook merken dat hij meevoelt met hun problemen.’ Hij kreeg hierdoor veel voor elkaar maar week niet af van zijn koers, namelijk dat de landbouwsector medeverantwoordelijk was voor het milieu.

Als woordvoerder Landbouw in de Kamer had Braks er al op gewezen dat ‘het ver ontwikkelde landbouwbedrijf hier en daar in conflict [was gekomen] met de eisen van natuur en milieu’. Het was ook om deze reden dat hij als minister in 1984 maatregelen tot vermindering van mest – tegen de boerenlobby in – doorzette. In de praktijk betekende dit een vestigingsverbod voor varkensmesterijen en pluimveehouderijen. Uitbreiding van dergelijke bedrijven zou in delen van Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg niet meer mogelijk zijn. Dit om het hoofd te bieden aan de groeiende milieuproblemen als gevolg van de mestoverschotten.

Deze maatregelen veroorzaakten een schok in de agrarische wereld. Braks en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Pieter Winsemius, hadden de Interimwet Beperking Varkens- en Pluimveehouderijen achter de schermen voorbereid. De landbouworganisaties waren ‘volslagen verrast’. Voorzitter J. Doornbos van de Christelijke Boeren- en Tuindersbond vroeg zich af of Braks nog de meest geschikte minister was. Veelzeggend was de kop in de NRC: ‘Zoon van een zandboer verliest vertrouwen: Gerrit Braks van vriend tot vijand van de boeren.’

Winsemius vond de op de persoon gerichte kritiek ‘jakhalzerij’. ‘Het is puur naar. Ik vind ook dat er een zekere mate van onterechtheid in de kritiek zit. Er is nog niemand die een oplossing weet voor de akkerbouw.’ Toch toonden de landbouw - organisaties uiteindelijk begrip voor de maatregelen. In de zogenaamde concentratiegebieden was de milieuproblematiek zo groot dat ingrijpen was te billijken. Het is interessant om te zien dat Braks voor het eerst na de Tweede Wereldoorlog de gegroeide gehechtheid doorbrak tussen landbouwsector en het ministerie. De eerste scheuren worden zichtbaar in het ‘Groene front’, zoals het fijngeweven web tussen landbouworganisaties, Kamerleden, het ministerie van Landbouw, de productschappen, de Rabobank en onderwijs, voorlichtings- en onderzoeksinstellingen wordt genoemd. Veelzeggend hierin is dat in 1989 ‘natuurbeheer’ aan de naam van het ministerie werd toegevoegd.

Kloof
Na de kabinetten-Lubbers kwam er verandering in de koers van het ministerie van Landbouw. Bij de formatie liet Kok (PvdA) de hechte band varen die na de oorlog was ontstaan tussen de landbouwsector en het landbouwministerie. Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in kabinet-Kok I werd de jurist en bestuurder Jozias van Aartsen (VVD), die plannen voor een grootschalige saneringsoperatie in de varkenshouderij in gang zette. Aangezien de minister onbekend was met de agrarische sector, ging hij in de eerste tijd de confrontatie met de boeren uit de weg. Wel bracht hij bezoeken aan bedrijven om beter beslagen ten ijs te komen.

In het daaropvolgende kabinet-Kok II moest sociaalgeograaf Hayo Apotheker (D66), die ook onbekend was met de agrarische sector, de zogenaamde ‘Varkenswet’ van zijn voorganger Van Aartsen verder uitwerken. Na tien maanden (in 1999) trad hij af omdat hij niet kon aarden in de landelijke politiek en hij de herstructurering van de varkenshouderij niet van de grond kreeg. Zijn opvolger, de politicoloog/jurist Laurens Jan Brinkhorst (D66) pakte wel door. Hij saneerde de varkenshouderij en was daadkrachtig bij de aanpak van de mkzcrisis (mond- en klauwzeer) en de vogelpest. Hij had het imago van een intellectueel en handige politicus, maar als minister van Landbouw (juni 1999-juli 2002) had hij, evenals zijn twee voorgangers, weinig voeling met de boeren en de boeren hadden niets met hem. Dit bleek nog het meest tijdens de mkz-crisis toen veel gezonde dieren moesten worden afgemaakt. Brinkhorst beweerde dat veehouders krokodillentranen huilden over het doden van hun gezonde vee. Hij raakte met die uitspraak midden in deze crisistijd de boerengezinnen in hun ziel.

Paradox
Hoewel Brinkhorst voor het door hem gevoerde beleid waardering kreeg, was hij niet geliefd bij de boeren. De paradox lijkt dat het moeilijk zaken doen is zonder het vertrouwen van de sector, maar dat afstand tot de sector nodig is om grote hervormingen door te voeren. Tijdens de kabinetten-Balkenende (2002- 2010) werd de verbinding tussen de landbouwsector en het ministerie weer gezocht in de persoon van de minister van Landbouw.

De opvolger van Brinkhorst was Cornelis Pieter Veerman (CDA), die juist op alle fronten verbonden was met de agrarische sector. Hij kwam uit een boerenfamilie, hij nam de boerderij over van zijn vader en hij was agrarisch bedrijfseconoom. De landbouwministers die hem opvolgden (Gerda Verburg, Maxime Verhagen, Henk Kamp en Carola Schouten) waren van christelijke huize en hadden, Maxime Verhagen uitgezonderd, een band met de agrarische sector. Toch had de verwevenheid tussen het ministerie van Landbouw en de agrarische sector een andere vorm aangenomen. Steeds minder lijkt het ministerie van Landbouw zichzelf te zien als een onderdeel van het Groene Front, maar als een departement met bredere verantwoordelijkheid.

* Marij Leenders is onderzoeker aan de Radboud Universiteit Nijmegen.

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie