Advertentie
sociaal / Achtergrond

Digitaal alarm risicojongeren

De nieuwe Verwijsindex Risicojongeren (VIR) moet de samenwerking in de jeugdzorg verbeteren. De hulpverleners krijgen voortaan een seintje als hun zorgen door collega’s worden gedeeld. Maar: ‘De deadline in 2010 wordt zeker niet overal gehaald.’

23 oktober 2009

Tienermoeder Patricia verhuist met haar kinderen van Rotterdam naar Den Haag. Door financiële problemen dreigt ze met kinderen en al uit huis te worden gezet. In het nauw gedreven neemt ze een leraar in vertrouwen. Die doet – gelukkig – een melding in de Verwijsindex Risicojongeren (VIR). Daardoor schieten hulpverleners te hulp die in haar oude woonplaats bij de moeder betrokken waren. Ze weten de uithuiszetting te voorkomen. De moeder is geweldig blij.

 

‘Er schieten vlaggetjes omhoog, er veren professionals op en men gaat proberen om die jongere zo snel mogelijk de juiste hulp te bieden’, zo beschrijft CDA-Kamerlid Mirjam Sterk de beoogde werking van de verwijsindex. Het project is enorm belangrijk voor minister Rouvoet van Jeugd en Gezin. Het is een wapen in de strijd tegen de fragmentering in de jeugdzorg. Die is zeer urgent sinds drama’s als die van het Maasmeisje.

 

Gezamenlijk

 

Hulpverleners kunnen in de digitale verwijsindex hun ernstige zorgen over een kind of jongere melden. In de index worden het BSN-nummer van het kind en de naam en de contactgegevens van de hulpverlener opgeslagen. Waarvóór de hulpverlener vreest, staat er niet bij, want in de verwijsindex staat geen inhoudelijke informatie. Is de hulpverlener de enige die zich zorgen maakt, dan blijft het stil. Hebben echter meer hulpverleners het kind gemeld, dan ontstaat een match. Een virtuele alarmbel gaat rinkelen. Alle melders krijgen een seintje, en maken vervolgens een gezamenlijk plan van aanpak.

 

Voordat het zo soepel marcheert, moet er echter nog wel wat gebeuren. Het zijn spannende tijden voor het project, waarin sinds 2006 bijna tien miljoen euro is geïnvesteerd. Januari 2010 moet de landelijke uitrol voltooid zijn. Zover is het nog niet. De eerste horde is één landelijk geheel te maken van een lappendeken vol gaten van regionale en lokale netwerken. Psychiaters, crècheleidsters en buurtwerkers moeten allen tot eenduidige deelname worden bewogen. Dat is een delicate taak.

 

Minister Rouvoet gaf de regie in handen van lokale overheden. Keuzes over wie meedoet en wat wordt gemeld, zijn in eerste instantie op lokaal en regionaal niveau gemaakt. Nu moeten alle netwerken nog aan elkaar geknoopt. Het ministerie is bezig met de eindsprint. Convenanten worden ondertekend, handen geschud. Onlangs nog tekenden in Nieuwegein 44 Noord-Hollandse gemeenten in het bijzijn van minister Rouvoet. Ondertussen lobbyen vertegenwoordigers van de verschillende regionale indices in Den Haag voor hún oplossingen.

 

Grote verschillen

 

Er zijn grote verschillen per regio en zelfs per gemeente. Wie moet en mag melden? In sommige plaatsen mogen peuterspeelzalen, GGZ-instellingen en huisartsen meedoen, in andere niet. Hoe lang blijft een melding staan? Moeten ouders eerst toestemming geven? Mogen lichte zorgen gemeld? Kiest de index bij een match zelf de eerstverantwoordelijke hulpverlener? Afhankelijk van de plaats verschilt het beleid. Daarnaast zijn er verschillende automatiseringssystemen onder de regionale indices.

 

Harry Woltring, projectleider van Zorg voor Jeugd, een van de grote regionale verwijsindices, zou het jammer vinden als gemeenten apart aan het werk gaan. ‘Ik heb in de klei gestaan en durf wel te zeggen dat invoering van een verwijsindex minimaal op regionaal niveau moet. Een index per gemeente leidt tot chaos.’

 

Overeenstemming wordt bemoeilijkt doordat zelfs over het doel van de index nog onenigheid is. Landelijke politici willen een beperkt middel dat zwáre crises voorkomt, blijkt uit Kamerdebatten. Ook het betreffende wetsvoorstel, dat nu bij de Eerste Kamer ligt, spreekt van ‘eerder’ opmerken, en ‘eerder’ helpen. Hulpverleners zien vooral een handig hulpmiddel, ook voor lopende cases. De regionale verwijsindex van Zorg voor Jeugd kiest er daarom voor om ook instellingen die wel een behandeltraject doen, maar geen zorgsignaal afgeven, een plek te geven in het systeem.

 

Wanneer moeten hulpverleners melden? Een lijst voorbeeld-meldcritiria staat op www.meldcriteria.nl. Toch vinden hulpverleners niet altijd alles even helder. Een recente evaluatie onder de gebruikers van het systeem van Zorg voor Jeugd in Brabant bracht aan het licht dat zij nog zitten te springen om heldere en eenduidige meldcriteria.

 

Kritische massa

 

De tweede en waarschijnlijk zwaarste uitdaging is: zorgen dat de index body krijgt. ‘Kritische massa’ is cruciaal, stelt Pieterjan van Delden, onderzoeker bij Andersson Elffers Felix, die vorig jaar een rapport schreef over de verwijsindex. Alleen als meldingen regelmatig interessante matches opleveren, blijven hulpverleners enthousiast. Technische opstartproblemen en ‘logische’, oninteressante matches daarentegen zijn fnuikend.

 

Klasien Horstman, hoogleraar Philosophy of Public Health aan de Universiteit van Maastricht, die de komende jaren de werking van de verwijsindex gaat volgen, ziet gebrek aan vertrouwen als een groot obstakel. Ook denkt ze dat privacy-issues worden onderschat. ‘Alle protocollen over privacy geven ouders nog niet het vertrouwen dat er zorgvuldig met hen wordt omgegaan.

 

Ook bij professionals nemen beveiligingssystemen en privacyreglementen de reserve over het signaleren niet weg. Gebrekkig vertrouwen in een professioneel veld wordt misschien zelfs eerder versterkt door ICT dan weggenomen.’ Ook uit de Brabantse evaluatie blijkt dat melders het uitermate lastig vinden om het gesprek aan te gaan met de ouders of de jeugdige voordat een melding wordt gedaan. Het aantal matches hangt natuurlijk samen met het aantal melders.

 

Hoeveel mensen gebruiken de verwijsindex al? Het ministerie meldt bijna 85.000 meldingen tot eind augustus 2009. Niemand kan echter zeggen of het gebruik van de verwijsindex binnen gemeenten wijdverbreid is. Mark Brugman, programmamanager VIR, en verantwoordelijk voor de uitrol: ‘Daar moet ik gegevens over schuldig blijven.’

 

Ook regionaal projectleider Woltring durft niet te schatten hoeveel van de hulpverleners die mee zouden moeten doen, dat ook werkelijk doen. ‘Volgens mij is er niemand die op dit moment weet wie op lokaal niveau precies is aangesloten. De officiële cijfers over matches en aangesloten gemeenten zeggen me niet zoveel. De Brabantse gemeenten die met Zorg voor Jeugd werken, staan bijvoorbeeld niet bij de aangesloten gemeenten, terwijl ze erg ver zijn. Limburgse gemeenten staan er wel bij, terwijl die juist net begonnen zijn.’

 

Gemengd beeld

 

Gaat het allemaal lukken? Ervaringen uit regio’s waar een verwijsindex al up and running is, laten een gemengd beeld zien. Aan de ene kant geven ze hoop. Sommige obstakels blijken mee te vallen of zijn overkomelijk. Logische matches blijken uit te filteren. Zelfs als instanties aan de rand van de jeugdzorg, zoals scholen en artsen, nog nauwelijks meedoen, blijkt kritische massa te bereiken, doordat instanties zoals Bureau Jeugdzorg veel gevallen melden. Dit geldt in ieder geval in stedelijke gebieden.

 

Onderzoeker Van Delden: ‘Een systeem moet je altijd afstellen in het gebruik.’ Ouders blijken maar zelden te protesteren tegen het opnemen van hun kind in de verwijsindex. Ook over een ‘stammenstrijd’ maken de meeste geïnterviewden zich niet zo dik. Woltring: ‘Alle gemeenten hebben al gekozen voor een systeem. De koek is verdeeld, daar zitten geen discussiepunten meer.’

 

En wat zwaar weegt: er zijn inmiddels hulpverleners die ervaring hebben met een verwijsindex en hem handig vinden, zoals Richard Westmaas, ambulant medewerker bij Bureau Jeudzorg in Den Haag: ‘Bij een match zie je meteen een contactpersoon en een telefoonnummer. Heel praktisch.’ In de Brabantse evaluatie gaven medewerkers hun versie van de verwijsindex een zeven voor gebruiksgemak.

 

Aan de andere kant blijft het nog even de vraag hoe groot de werkelijke deelname zal zijn onder alle professionals die eigenlijk mee zouden moeten gaan doen. Veel hulpverleners vinden dat op dit moment nog lang niet genoeg instanties meedoen. Zelfs in Rotterdam, waar de invoering van de verwijsindex relatief ver is, zijn bijvoorbeeld nog maar enkele huisartsen aangesloten.

 

Verder werkt de VIR niet altijd zoals bedoeld. Een zorgcoördinator op een Rotterdamse middelbare school vertelde dat zij acht meldingen deed en vier ‘matches’ kreeg. Zij hoorde van die matches niets meer, maar maakte zich daar geen zorgen over. De afspraak was volgens haar dat de ‘DOSA- regisseur’ (DOSA: Deelgemeentelijke Organisatie Sluitende Aanpak) in zo’n geval actie zou ondernemen. Daar vertrouwde ze op.

 

‘Dat is niet de bedoeling’, zegt Ine den Ouden, relatiemanager van SISA (Stadsregionaal Instrument Sluitende Aanpak), de verwijsindex van de regio Rotterdam. ‘In zo’n geval moet de DOSAregisseur contact opnemen met de zorgcoördinator. En als dat niet gebeurt, moet die zelf contact opnemen. In 2010 willen we ons meer gaan richten op de goede omgang van professionals met het systeem. In 2009 zijn we vooral met de uitrol bezig’, aldus Den Ouden.

 

Zo’n ervaring doet vrezen voor calamiteiten. Zal de verwijsindex het ‘omstanderseffect’ vergroten? Anja Hartmans, directeur Halt Midden- en West-Brabant, enthousiast deelnemer aan de index: ‘Het is een risico dat mensen melden en denken: “daarmee ben ik er af”. Dat heeft het wel in zich.’

 

Drang en dwang

 

Waarschijnlijk zal het systeem heel anders gebruikt worden dan politici nu verwachten, denkt hoogleraar Horstman. Ervaringen van hulpverleners wijzen ook in die richting. Volgens Den Ouden toont ervaring inmiddels aan dat de verwijsindex niet alleen handig is om nieuwe gevallen vroegtijdig op te sporen, maar vooral ook om oude gevallen in de gaten te houden. De Rotterdamse praktijk laat volgens Den Ouden verder nu al zien dat organisaties in de loop van de tijd eerder gaan melden, ‘preventiever’, om te voorkomen dat problemen uit de hand lopen.

 

Nog een ander voordeel wordt niet vaak genoemd door politici: de verwijsindex geeft grip op onwilligen. Onder andere Astrid Vromans, DOSA-regisseur Kralingen-Crooswijk, noemt dit. Zij is in Rotterdam bij ingewikkelde cases verantwoordelijk voor de coördinatie: ‘Je bent vaak op zoek naar drang- en dwangmiddelen. Op het moment dat iemand in aanraking komt met politie, wil je dat meteen horen. Dan kun je het Openbaar Ministerie verzoeken om de rechter te vragen een bepaalde maatregel op te leggen.’

 

Uiteindelijk kan de verwijsindex, wellicht binnen een veel beperktere kring dan gehoopt, wel een rol als smeerolie van de jeugdzorgmachine vervullen, denken de meeste geïnterviewden. In de jeugdzorgsector is veel steun.

 

Hartmans: ‘Wij hebben nu eenmaal een land met veel verschillende voorzieningen. Je moet die wel op een of andere manier kortsluiten, anders sta je met 24 man om één familie heen. Ik was ooit in de Verenigde Arabische Emiraten. Daar doet de politie alles, tot maatschappelijk werk aan toe. Wij hebben alleen dáárvoor al heel veel organisaties. Het is ook gewoon maar een middel. Als we nu kunnen zeggen dat we 50 procent op deze manier beter kunnen helpen, dan gaan we gaandeweg het middel verbeteren en proberen de verbeterpercentages op te schroeven. Honderd procent bestaat niet.’

 

Deadline

 

En de deadline van begin 2010? Is die te halen? Woltring: ‘Die gaat zeker niet overal gehaald worden.’ Het ministerie kan wel een eind komen, denkt hij. ‘Laat ik het zo zeggen: kun je aan de formele eisen voldoen als alle gemeenten aangesloten zijn, maar in sommige gemeenten werkt bijvoorbeeld maar één instelling mee? Dat lijkt mij wel, maar ik heb liever een aansluiting in 2011 na een intensief proces met goede afspraken.’ Het officiële aantal aangesloten gemeenten was in oktober ongeveer 170, en de overige gemeenten zijn bezig. Heel de provincie Brabant, de regio Dordrecht en de provincie Groningen zullen zich waarschijnlijk begin januari aansluiten. Programmamanager Brugman is dan ook optimistisch. Hij verwacht binnenkort op zoek te moeten naar een nieuwe klus. < Patricia is een gefingeerde naam.

 

85.000 meldingen in risico-index

 

Hulpverleners meldden tot eind augustus 2009 bijna 85.000 keer hun zorgen over een jongere in de Verwijsindex Risicojongeren (VIR). Het computersysteem gaf in ruim 12.000 gevallen het sein dat meerdere hulpverleners binnen de gemeente deze zorgen delen. Het systeem waarschuwde ruim 2400 keer dat de problemen ook bovengemeentelijk worden gesignaleerd, zo blijkt uit cijfers van het programmaministerie van Jeugd en Gezin.

 

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie