bestuur en organisatie / Partnerbijdrage

Tellen dienstjaren als ambtenaar mee bij het berekenen van de transitievergoeding?

Tellen dienstjaren als ambtenaar mee bij het berekenen van de transitievergoeding? In het kader van de Wnra komt de vraag op hoe te zijner tijd de transitievergoeding moet worden berekend als sprake is van ‘genormaliseerde’ ambtenaren

08 november 2018

AfbeeldingMr. G.G.E.A. (Jacobien) Frederix-Gianotten


Zoals het er nu uitziet, zal met ingang van 1 januari 2020 de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) in werking treden. Voor veel ambtenaren heeft dit tot gevolg dat vanaf die datum het civiele arbeidsrecht op hun rechtspositie van toepassing is. Zij zijn vanaf dat moment dus werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en voor hen gelden vanaf dat moment dezelfde juridische basisregels als voor werknemers die in de private sector werkzaam zijn (titel 10 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek).

Als een werknemer die werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst die ten minste 24 maanden heeft geduurd, op initiatief van de werkgever wordt ontslagen, dan heeft deze werknemer in beginsel aanspraak op een transitievergoeding. Voor de hoogte van de transitievergoeding is onder andere de lengte van het dienstverband van belang. De hoofdregel luidt dat de werknemer (die ten minste 24 maanden in dienst is) per 6 maanden aanspraak heeft op 1/6 bruto maandloon. Als de werknemer ten minste 10 jaar in dienst is, verloopt de opbouw sneller, vanaf het 11e levensjaar van de arbeidsovereenkomst wordt dan ¼ maandloon per 6 maanden opgebouwd. In het wetsvoorstel Wet Arbeidsmarkt in Balans wordt voorgesteld om deze berekeningswijze aan te passen. Voorgesteld wordt onder andere dat direct vanaf de datum van indiensttreding aanspraak bestaat op een transitievergoeding. Dat laat ik hier verder buiten beschouwing. 

De regels rondom de transitievergoeding zijn ingevoerd per 1 juli 2015, in het kader van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ). De nieuwe wetgeving op dit punt had directe werking. Dat betekent dat werknemers vanaf 1 juli 2015, in voorkomende gevallen, direct aanspraak konden maken op een transitievergoeding, waarbij de transitievergoeding werd berekend op basis van het volledige arbeidsverleden (en niet berekend vanaf 1 juli 2015).

In het kader van de Wnra komt de vraag op hoe te zijner tijd de transitievergoeding moet worden berekend als sprake is van ‘genormaliseerde’ ambtenaren. Geldt daarbij de inwerkingtredingsdatum van de Wnra (waarschijnlijk 1 januari 2020) als startmoment? Of geldt ook voor hen de oorspronkelijke datum van indiensttreding als startdatum en moet er derhalve ook worden ‘afgerekend’ over de jaren dat de medewerker werkzaam was als ambtenaar? Uit de tekst van artikel 7:673 BW volgt dat de vergoeding wordt berekend op basis van de duur van de arbeidsovereenkomst. En het staat zonder meer vast dat een ambtelijke aanstelling geen arbeidsovereenkomst is (in de zin van de wet). 

De Rechtbank Limburg heeft op 20 september 2018 een uitspraak gedaan die, in dit verband, zonder meer relevant is. In die kwestie had de werkgever de kantonrechter verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van bedrijfseconomische redenen. De oplettende lezer zal zich wellicht afvragen hoe het kan dat de werkgever zich tot de kantonrechter heeft gewend. Indien het ontslag gelegen is in bedrijfseconomische omstandigheden, moet immers in beginsel aan het UWV toestemming worden gevraagd om de arbeidsovereenkomst op te zeggen (de zogenaamde ‘ontslagvergunning’).  Op deze hoofdregel bestaan enkele uitzonderingen. Eén van de uitzonderingen luidt dat de weg naar de kantonrechter open staat als het UWV heeft geweigerd om de gevraagde toestemming te verlenen. Dat was hier het geval.

De werknemer was oorspronkelijk als ambtenaar in dienst van het Streekgewest Oostelijk Zuid-Limburg. In 1998 zijn de tot de regio Parkstad behorende gemeenten een samenwerkingsverband aangegaan. Daarbij was de afspraak gemaakt dat de nieuwe organisatie de werknemers van het Streekgewest in dienst zou nemen op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Aldus was ook geschied. De werknemers in kwestie hadden daarbij een financiële compensatie ontvangen voor de negatieve verschillen in de arbeidsvoorwaarden bij het Streekgewest en bij de nieuwe werkgever.

De kantonrechter oordeelde dat het ontbindingsverzoek toewijsbaar was. Dat dit betekent dat de werknemer aanspraak kan maken op een transitievergoeding, stond tussen partijen niet ter discussie. Er was immers sprake van een beëindiging op initiatief van de werkgever. Partijen waren wel verdeeld over de vraag hoe hoog de transitievergoeding moest zijn. Volgens de werknemer moest ook rekening worden gehouden met de dienstjaren die zij had opgebouwd bij het Streekgewest. De werkgever was het daar niet mee eens. 

De kantonrechter overwoog allereerst dat de werknemer wellicht een beroep deed op de bepalingen inzake ‘overgang van onderneming’ (artikel 7:662 BW en verder). Dit beroep kon volgens de rechter niet slagen, omdat die bepalingen van toepassing zijn op degenen die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst en de medewerker niet aan deze voorwaarde voldeed. Zij was immers, zoals gezegd, als ambtenaar bij het Streekgewest.

Vervolgens overwoog de kantonrechter dat de werknemer wellicht ook beoogd had een beroep te doen op de bepalingen inzake het zogenaamde ‘opvolgend werkgeverschap’ (artikel 7:673 lid 4 BW). Ook dit was volgens de kantonrechter echter niet aan de orde, en wel om dezelfde reden; de werknemer was voordat zij bij de huidige werkgever in dienst trad, niet werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst. De kantonrechter wees er daarbij op dat de arbeidsvoorwaardelijke gevolgen van de overgang van het Streekgewest, naar de huidige werkgever, destijds waren gecompenseerd, en dat dit eens te minder reden vormt om bij de berekening van de transitievergoeding rekening te houden met de aanstelling bij het Streekgewest. 

In een uitspraak van 15 april 2016 heeft de rechtbank Noord-Holland geoordeeld dat, bij het berekenen van de transitievergoeding, wel rekening moest worden gehouden met de ambtelijke dienstjaren. In die zaak was in het Sociaal Plan dat in verband met de overgang naar een nieuwe werkgever was opgesteld, echter de garantie opgenomen dat voor de medewerkers na de overgang gelijke arbeidsvoorwaarden zouden gelden en dat er overgangsdossiers zouden worden opgesteld waarin het aantal dienstjaren zouden worden vermeld. De rechter leidde uit deze omstandigheden de intentie af dat voor wat betreft de anciënniteit moest worden uitgegaan van de datum van indiensttreding als ambtenaar. 

Voordat de transitievergoeding werd ingevoerd, werd, in geval van een ontbinding door de kantonrechter, aan de hand van de zogenaamde kantonrechtersformule berekend of de werknemer aanspraak kon maken op een ontslagvergoeding. Ook in die periode is herhaaldelijk de vraag aan de orde gekomen of daarbij ook rekening moest worden gehouden met ambtelijke dienstjaren. 
De Kantonrechter Gouda oordeelde op 13 september 2012 dat dit in die specifieke kwestie het geval was (JAR 2012/301). De werknemer in kwestie was aanvankelijk als ambtenaar aangesteld bij de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees. Nadat Stichting Merita de keuringen in augustus 2005 had overgenomen, is de werknemer met ingang van 1 oktober 2005 bij de stichting in dienst getreden. De arbeidsovereenkomst werd in september 2012 door de kantonrechter ontbonden vanwege een verstoorde arbeidsrelatie. Met betrekking tot de transitievergoeding overwoog de rechter vervolgens allereerst dat de bepalingen inzake ‘overgang van onderneming’ niet op de werknemer van toepassing waren omdat hij voor de overgang geen werknemer was (in de zin van het civiele arbeidsrecht) en dat dus niet op grond daarvan beredeneerd kon worden dat rekening moest worden gehouden met de ambtelijke dienstjaren. Vervolgens oordeelde hij echter dat het niet billijk is om die periode buiten de berekening te houden, omdat de werkgever zich had moeten realiseren dat de medewerker gedurende lange tijd in feite steeds dezelfde functie en werkzaamheden heeft verricht binnen in een wezen onveranderd gebleven organisatie. Daarom moest bij de toepassing van de kantonrechtersformule volgens de rechter toch ook rekening worden gehouden met de ambtelijke dienstjaren. 

De kantonrechter Almelo kwam op 24 januari 2007, op vergelijkbare gronden, tot dezelfde conclusie. 

In het licht van de naderende ‘normalisering’ is het voor overheidswerkgevers goed nieuws dat de rechtbank Limburg heeft geoordeeld dat ambtelijke dienstjaren niet meetellen bij het berekenen van de transitievergoeding. Daarbij moeten zij zich wel realiseren dat hieraan heeft bijgedragen dat de medewerker al een financiële compensatie had ontvangen. Werknemers die als gevolg van de Wnra werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, ontvangen geen compensatie. Dat ligt ook niet voor de hand. De gedachte is immers dat de ‘normalisering’ geen afbreuk doet aan de bestaande individuele rechtspositionele aanspraken. Bij strikte toepassing van de wettelijke regels over de transitievergoeding dienen de ambtelijke dienstjaren buiten beschouwing te blijven. Ik sluit niet uit dat hier in de komende periode nog pittige discussies over worden gevoerd.

Wilt u meer weten over dit onderwerp? Neem dan gerust contact op met uw vaste contactpersoon bij Capra Advocaten of met mij.

Reacties: 1

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

criticus
Wellicht dat het overgangsrecht van de Wnra daar iets over zegt?