Advertentie
ruimte en milieu / Nieuws

Gebouwen hebben een tweede leven

Met een speciaal ontwikkelde methode kunnen eigenaren van en investeerders in gebouwen, zoals bijvoorbeeld gemeenten, nagaan in welke mate een gebouw toekomstwaarde heeft.

23 juli 2014

Gebouwen hebben een tweede, soms zelfs een derde leven. De rijksoverheid wil daar bij de bouw al bij stilstaan. In het rapport ‘Gebouwen met Toekomstwaarde’ construeerden onderzoekers een methode met criteria waar een gebouw dan aan moet voldoen.

Toekomstwaarde bepalen
De methode is bruikbaar voor eigenaren en investeerders, vertelt Evi van Rijn, consultant en mede-opsteller van het rapport. De methode beschrijft hoe zij eisen kunnen stellen aan en een oordeel kunnen vellen over de toekomstwaarde van nieuwe of bestaande gebouwen vanuit het perspectief van adaptief vermogen, financieel rendement en duurzaamheid. Doel van het project “Gebouwen met Toekomstwaarde” is een bepalingsmethodiek op te stellen voor adaptief vermogen. Het project draagt zo bij aan de doelstelling van de rijksoverheid om al in de ontwerpfase rekening te kunnen houden met het langer “in de keten” houden van gebouwen en bouwmaterialen.

Adaptief bouwen
Door leegstandproblematiek en de wens tot meer duurzaamheid komt zowel bij de markt als overheden steeds vaker de vraag op hoe gebouwen een tweede of derde leven kunnen krijgen. Een knelpunt waar veel opdrachtgevers en –nemers bij het “adaptieve bouwen” tegenaan lopen is aan welke criteria een gebouw dan moet voldoen. De rijksoverheid, VNO-NCW, MKB-Nederland en verschillende brancheorganisaties vroegen daarom Brink Groep, in samenwerking met het Centrum voor Procesinnovatie in de Bouw (CPI) van de TU Delft, een methode te ontwikkelen die deze week is gepresenteerd: ‘Gebouwen met Toekomstwaarde’.

Reageren op veranderend gebruik
‘Adaptief bouwen is de mate waarin een gebouw in staat is te reageren op veranderend gebruik’, definieert Van Rijn. De onderzoekers verzamelden bestaande literatuur over het onderwerp om tot een volledige set van indicatoren te komen die bepalen in welke mate een gebouw toekomstwaarde heeft. ‘Het is een vragenlijst waar een opdrachtgever stap voor stap heen kan lopen.’ Indicatoren die vaak voorkomen zijn: het onderscheid tussen een drager en inbouw (casco of inbouwpakket), of een gebouw “overmaat” heeft (of er veel ruimte over is), de uitbereikbaarheid (of je horizontaal of verticaal een uitbouw kunt plaatsen) en vrije verdiepingshoogte (de hoogte van een verdieping). ‘De criteria zijn gedetailleerder, bijvoorbeeld over de afmetingen van de uitbouw.’

Draagvlak
Er is niet een perfecte uitkomst, omdat de wensen van iedere gebruiker anders zijn, vertelt van Rijn. ‘Het is dan ook geen verplichte normering of regulering, maar een leidraad met vragen en aandachtspunten.’ Bij de ontwikkeling is veel waarde gehecht aan het creëren van draagvlak in de bouwsector en bij andere stakeholders. ‘We hebben bij aanvang negen deskundigen geïnterviewd en hebben deskundigenpanels samengesteld uit opdrachtgevers en –nemers. We hebben hen de resultaten voorgelegd en erover gediscussieerd. Hierdoor is er meer draagvlak en zal de methode vaker worden gebruikt.’ De volgens Van Rijn redelijk volledige methode is erg uitgebreid. Daarom komt er mogelijk een vervolg met een meer praktische versie.

De huidige methode is openbaar beschikbaar op www.adaptiefvermogen.nl en wordt in het najaar formeel gepresenteerd.

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie